Les 2: kinetiek Flashcards

(38 cards)

1
Q

Lipofiliteit

A

Hoe makkelijk een stof in vet weefsel gaat zitten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

P waarde lipofiliteit (betekenis, berekenen)

A

Verhouding tussen concentrtaie stof lipofiele en waterige omgeving

(log) p = log (C0 / Cw)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Log p = -1

A

10X hoger conc. in water

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Log P= 0

A

Gelijke conc.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Log P = 1

A

10x hogere conc. in lipofiele stof

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Ion trapping (zuur)

A

Alleen ongeladen deeltjes kunnen over het membraan

Zuur raakt geladen in basischer omgeving door H+ afstaan

HA -> H+ + A-

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Ion trapping (base)

A

Alleen ongeladen deeltjes kunnen over het membraan

Base raakt geladen in zuurdere omgeving door neemt H+ op te nemen

B + H+ -> BH+

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Zuur

A

staat H+ af

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Base

A

neemt H+ op

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Zuur
HA -> H+ + A-

pH < pKa

moeilijk, makkelijk membraan?

A

Evenwicht links

HA hoog

Makkelijker over membraan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Zuur
HA -> H+ + A-

pH > pKa

moeilijk, makkelijk membraan?

A

Evenwicht rechts

HA laag

Moeilijker over membraan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Base
B + H+ -> BH+

pH < pKa

moeilijk, makkelijk membraan?

A

Evenwicht rechts

B laag

Moeilijker over mebraan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Base
B + H+ -> BH+

pH > pKa

moeilijk, makkelijk membraan?

A

Evenwicht links

B hoog

Makkelijker over membraan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Henderson H

Omschrijven:

A

pH = pKa + log (Base/zuur)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Biologische beschikbaarheid (betekenis en berekenen)

A

Fractie van de dosis die onveranderd in het bloed komt

Oppervlakte onder de curve (AUC)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Absolute F (betekenis en berekening)

A

Percentage totale stof opgenomen in bloed

(AUC oraal / AUC iv) * 100

17
Q

Enteropatische kringloop

A

Darm -> bloed -> poortader -> lever -> galblaas -> Darmen

Bloed concentratie van deze stoffen liggen lager

18
Q

Passief transport

A
Ion kanalen (uniporter)
Apolair of klein genoeg om over het membraan te gaan (met concentratie gradiënt mee)
19
Q

Actief transport

A

Carrier (veranderd van vorm)
Symporter ( twee moleculen dezelfde kant (tegen gradient, cotransport)
Antiporter (twee moleculen tegenovergesteld
Efflux (substraat)
Vervorming mebraan

20
Q

Transcellulair

A

door de cel heen (apolair/klein)

21
Q

Paracellulair

A

Tussen junctions door

22
Q

Farmaca bindt aan:

A

Albumine en globines

23
Q

Fictief verdelingsvolume (betekenis, berekening)

A

Dosis stof gedeeld door de plasma concentratie

Vd = x  Cp
x = dosis stof in mg
Cp = begin concentratie in plamsa in mg/L
24
Q

Excretie routes

A

Nieren (urine)
Endeldarm (feces)
Longen (adem)

25
Biotransformatie (voorbeeld)
Lipofiele stoffen oplosbaar maken zodat ze op opgelost blijven in urine
26
Fase I transformatie
Cytochroom P-450 bouwt een O op een molecuul die uiteindelijk een OH wordt
27
Fase II transformatie (belangrijkste conjugatie)
Polaire groepen worden op het molecuul gezet door de OH uit fase I. -> goed oplosbaar Belangrijkste: glutathion, bevat zwavel
28
First pass effect
Stof komt langs andere organen op (maag darmen lever) Minder van effect bij intraveneus en rectaal -> direct bleodbaan
29
Nier (filtratie)
Glomerulus, kapsels van bowman. Passieve vorm van plasma naar nier (bloeddruk)
30
Nier (secretie)
Renal tubulus Actieve van plasma naar nier door carriers met brede substraat specificiteit.
31
Nier (reabsorptie)
Renul tubulus Actieve recycling van water, zouten, glucose etc. -> specifieke carriers Passief van lipofiel ->lossen niet op
32
Klaring (betekenis, berekenen
Het gezuiverde bloed per tijdseenheid Cl = Q * ER (mL per minuut) ``` Q = bloodflow (ml/min) ER = extractieratio ((Ca-Cv)/Ca) Ca = Concentratie farmacon aangevoerd Cv = Concentratie farmacon afgevoerd ```
33
Extractieratio (ER)
``` ER = (Ca - Cv)/Ca Ca = Concentratie farmacon aangevoerd Cv = Concentratie farmacon afgevoerd ```
34
Eliminatie snelheid
``` E = Q * (Ca - Cv) E = Q * ER * Ca E = Cl * Ca ``` ``` Q = bloodflow (ml/min) ER = extractieratio ((Ca-Cv)/Ca) Ca = Concentratie farmacon aangevoerd Cv = Concentratie farmacon afgevoerd Cl = klaring = Q*ER ```
35
0 orde
constant afname (10-10-10)
36
1 orde
per fractie (50 - 25 - 12,5)
37
Eliminatie constante
Cl/Vd
38
halfwaardetijd
0,693 * (Vd / Cl)