Les 2: Uitgebreide Basiswoordenschat En Eenvoudige Gesprekken Flashcards
(270 cards)
1
Q
Vader (Duits)
A
Vater
2
Q
Vader (Frans)
A
Père
3
Q
Vader (Hongaars)
A
Apa
4
Q
Vader (Italiaans)
A
Padre
5
Q
Vader (Litouws)
A
Tėvas
6
Q
Vader (Pools)
A
Ojciec
7
Q
Vader (Russisch)
A
Отец
8
Q
Vader (Servisch)
A
Отас
9
Q
Vader (Spaans)
A
Padre
10
Q
Moeder (Duits)
A
Mutter
11
Q
Moeder (Frans)
A
Mère
12
Q
Moeder (Hongaars)
A
Anya
13
Q
Moeder (Italiaans)
A
Madre
14
Q
Moeder (Litouws)
A
Motina
15
Q
Moeder (Pools)
A
Matka
16
Q
Moeder (Russisch)
A
Мать
17
Q
Moeder (Servisch)
A
Majka
18
Q
Moeder (Spaans)
A
Madre
19
Q
Broer (Duits)
A
Bruder
20
Q
Broer (Frans)
A
Frère
21
Q
Broer (Hongaars)
A
Fivér
22
Q
Broer (Italiaans)
A
Fratello
23
Q
Broer (Litouws)
A
Brolis
24
Q
Broer (Pools)
A
Brat
25
Broer (Russisch)
Брат
26
Broer (Servisch)
Brat
27
Broer (Spaans)
Hermano
28
Zus (Duits)
Schwester
29
Zus (Frans)
Sœur
30
Zus (Hongaars)
Nővér
31
Zus (Italiaans)
Sorella
32
Zus (Litouws)
Sesuo
33
Zus (Pools)
Siostra
34
Zus (Russisch)
Сестра
35
Zus (Servisch)
сестра
36
Zus (Spaans)
Hermana
37
Vriend (Duits)
Freund
38
Vriend (Frans)
Ami
39
Vriend (Hongaars)
Barát
40
Vriend (Italiaans)
Amico
41
Vriend (Litouws)
Draugas
42
Vriend (Pools)
Przyjaciel
43
Vriend (Russisch)
Друг
44
Vriend (Servisch)
Пријатељ
45
Vriend (Spaans)
Amigo
46
Vriendin (Duits)
Freundin
47
Vriendin (Frans)
Amie
48
Vriendin (Hongaars)
Barátnő
49
Vriendin (Italiaans)
Amica
50
Vriendin (Litouws)
Draugė
51
Vriendin (Pools)
Przyjaciółka
52
Vriendin (Russisch)
Подруга
53
Vriendin (Servisch)
Пријатељца
54
Vriendin (Spaans)
Amiga
55
Maandag (Duits)
Montag
56
Maandag (Frans)
Lundi
57
Maandag (Hongaars)
Hétfő
58
Maandag (Italiaans)
Lunedì
59
Maandag (Litouws)
Pirmadienis
60
Maandag (Pools)
Poniedziałek
61
Maandag (Russisch)
Понедельник
62
Maandag (Servisch)
Понедељак
63
Maandag (Spaans)
Lunes
64
Dinsdag (Duits)
Dienstag
65
Dinsdag (Frans)
Mardi
66
Dinsdag (Hongaars)
Kedd
67
Dinsdag (Italiaans)
Martedì
68
Dinsdag (Litouws)
Antradienis
69
Dinsdag (Pools)
Wtorek
70
Dinsdag (Russisch)
Вторник
71
Dinsdag (Servisch)
Уторак
72
Dinsdag (Spaans)
Martes
73
Woensdag (Duits)
Mittwoch
74
Woensdag (Frans)
Mercredi
75
Woensdag (Hongaars)
Szerda
76
Woensdag (Italiaans)
Mercoledì
77
Woensdag (Litouws)
Trečiadienis
78
Woensdag (Pools)
Środa
79
Woensdag (Russisch)
Среда
80
Woensdag (Servisch)
Среда
81
Woensdag (Spaans)
Miércoles
82
Donderdag (Duits)
Donnerstag
83
Donderdag (Frans)
Jeudi
84
Donderdag (Hongaars)
Csütörtök
85
Donderdag (Italiaans)
Giovedì
86
Donderdag (Litouws)
Ketvirtadienis
87
Donderdag (Pools)
Czwartek
88
Donderdag (Russisch)
Четверг
89
Donderdag (Servisch)
Четвртак
90
Donderdag (Spaans)
Jueves
91
Vrijdag (Duits)
Freitag
92
Vrijdag (Frans)
Vendredi
93
Vrijdag (Hongaars)
Péntek
94
Vrijdag (Italiaans)
Venerdì
95
Vrijdag (Litouws)
Penktadienis
96
Vrijdag (Pools)
Piątek
97
Vrijdag (Russisch)
Пятница
98
Vrijdag (Servisch)
Петак
99
Vrijdag (Spaans)
Viernes
100
Zaterdag (Duits)
Samstag
101
Zaterdag (Frans)
Samedi
102
Zaterdag (Hongaars)
Szombat
103
Zaterdag (Italiaans)
Sabato
104
Zaterdag (Litouws)
Šeštadienis
105
Zaterdag (Pools)
Sobota
106
Zaterdag (Russisch)
Суббота
107
Zaterdag (Servisch)
Субота
108
Zaterdag (Spaans)
Sábado
109
Zondag (Duits)
Sonntag
110
Zondag (Frans)
Dimanche
111
Zondag (Hongaars)
Vasárnap
112
Zondag (Italiaans)
Domenica
113
Zondag (Litouws)
Sekmadienis
114
Zondag (Pools)
Niedziela
115
Zondag (Russisch)
Воскресенье
116
Zondag (Servisch)
Недеља
117
Zondag (Spaans)
Domingo
118
Rood (Duits)
Rot
119
Rood (Frans)
Rouge
120
Rood (Hongaars)
Piros
121
Rood (Italiaans)
Rosso
122
Rood (Litouws)
Raudonas
123
Rood (Pools)
Czerwony
124
Rood (Russisch)
Красный
125
Rood (Servisch)
Црвена
126
Rood (Spaans)
Rojo
127
Blauw (Duits)
Blau
128
Blauw (Frans)
Bleu
129
Blauw (Hongaars)
Kék
130
Blauw (Italiaans)
Blu
131
Blauw (Litouws)
Mėlynas
132
Blauw (Pools)
Niebieski
133
Blauw (Russisch)
Синий
134
Blauw (Servisch)
Плава
135
Blauw (Spaans)
Azul
136
Groen (Duits)
Grün
137
Groen (Frans)
Vert
138
Groen (Hongaars)
Zöld
139
Groen (Italiaans)
Verde
140
Groen (Litouws)
Žalias
141
Groen (Pools)
Zielony
142
Groen (Russisch)
Зелёный
143
Groen (Servisch)
Зелена
144
Groen (Spaans)
Verde
145
Geel (Duits)
Gelb
146
Geel (Frans)
Jaune
147
Geel (Hongaars)
Sárga
148
Geel (Italiaans)
Giallo
149
Geel (Litouws)
Geltonas
150
Geel (Pools)
Żółty
151
Geel (Russisch)
Жёлтый
152
Geel (Servisch)
Жута
153
Geel (Spaans)
Amarillo
154
Zwart (Duits)
Schwarz
155
Zwart (Frans)
Noir
156
Zwart (Hongaars)
Fekete
157
Zwart (Italiaans)
Nero
158
Zwart (Litouws)
Juodas
159
Zwart (Pools)
Czarny
160
Zwart (Russisch)
Чёрный
161
Zwart (Servisch)
Црна
162
Zwart (Spaans)
Negro
163
Wit (Duits)
Weiß
164
Wit (Frans)
Blanc
165
Wit (Hongaars)
Fehér
166
Wit (Italiaans)
Bianco
167
Wit (Litouws)
Baltas
168
Wit (Pools)
Biały
169
Wit (Russisch)
Белый
170
Wit (Servisch)
Бела
171
Wit (Spaans)
Blanco
172
Goed dank je. (Duits)
Gut danke.
173
Het gaat goed dank je. (Frans)
Ça va bien merci.
174
Goed dank je. (Hongaars)
Jól köszönöm.
175
Goed dank je. (Italiaans)
Bene grazie.
176
Goed dank je. (Litouws)
Gerai ačiū.
177
Goed dank je. (Pools)
Dobrze dziękuję.
178
Goed dank je. (Russisch)
Хорошо спасибо.
179
Goed dank je. (Servisch)
Добро хвала
180
Goed dank je. (Spaans)
Bien gracias.
181
Ik heet… . (Duits)
Ich heiße… .
182
Ik heet… . (Frans)
Je m’appelle… .
183
Mijn naam is… . (Hongaars)
A nevem… .
184
Ik heet… . (Italiaans)
Mi chiamo… .
185
Mijn naam is… . (Litouws)
Mano vardas… .
186
Mijn naam is… . (Pools)
Mam na imię… .
187
Mijn naam is… . (Russisch)
Меня зовут… .
188
Ik heet… . (Servisch)
Зовем се… .
189
Ik heet… . (Spaans)
Me llamo
190
Ik kom uit… . (Duits)
Ich komme aus… .
191
Ik kom uit… . (Frans)
Je viens de… .
192
Ik kom uit… . (Hongaars)
…-ból/ből jövök.
193
Ik kom uit… . (Italiaans)
Sono di… .
194
Ik kom uit… . (Litouws)
Aš esu iš… .
195
Ik kom uit… . (Pools)
Jestem z… .
196
Ik kom uit… . (Russisch)
Я из… .
197
Ik kom uit… . (Servisch)
Ја сам из… .
198
Ik kom uit… . (Spaans)
Soy de… .
199
Zijn (Duits)
Sein
200
Zijn (Frans)
Être
201
Zijn (Hongaars)
Lenni
202
Zijn (Italiaans)
Essere
203
Zijn (Litouws)
Būti
204
Zijn (Pools)
Być
205
Zijn (Russisch)
Быть
206
Zijn (Servisch)
Бити
207
Zijn (Spaans)
Ser
208
Hebben (Duits)
Haben
209
Hebben (Frans)
Avoir
210
Hebben (Hongaars)
Birtokolni
211
Hebben (Italiaans)
Avere
212
Hebben (Litouws)
Turėti
213
Hebben (Pools)
Mieć
214
Hebben (Russisch)
Иметь
215
Hebben (Servisch)
Имам
216
Hebben (Spaans)
Tener
217
Ik ben (Duits)
Ich bin
218
Ik ben (Frans)
Je suis
219
Ik ben (Hongaars)
Vagyok
220
Ik ben (Italiaans)
Io sono
221
Ik ben (Litouws)
Aš esu
222
Ik ben (Pools)
Ja jestem
223
Ik ben (Russisch)
Я есть
224
Ik ben (Servisch)
Ја сам
225
Ik ben (Spaans)
Yo soy
226
Jij bent (Duits)
Du bist
227
Jij bent (Frans)
Tu es
228
Jij bent (Hongaars)
Vagy
229
Jij bent (Italiaans)
Tu sei
230
Jij bent (Litouws)
Tu esi
231
Jij bent (Pools)
Ty jesteś
232
Jij bent (Russisch)
Ты есть
233
Jij bent (Servisch)
Ти си
234
Jij bent (Spaans)
Tú eres
235
Hij / zij / het is (Duits)
Er /sie / es ist
236
Hij / zij is (Frans)
Il / elle est
237
Hij / zij is (Hongaars)
Van
238
Hij / zij is (Italiaans)
Lui / lei è
239
Hij / zij is (Litouws)
Jis / ji yra
240
Hij / zij is (Pools)
On / ona jest
241
Hij / zij is (Russisch)
Он / она есть
242
Hij / zij is (Servisch)
Он / она је
243
Hij / zij is (Spaans)
Él / ella es
244
Ik heb (Duits)
Ich habe
245
Ik heb (Frans)
J’ai
246
Ik heb (Hongaars)
Van nekem
247
Ik heb (Italiaans)
Io ho
248
Ik heb (Litouws)
Aš turiu
249
Ik heb (Pools)
Ja mam
250
Ik heb (Russisch)
У меня есть
251
Ik heb (Servisch)
Ја имам
252
Ik heb (Spaans)
Yo tengo
253
Jij hebt (Duits)
Du hast
254
Jij hebt (Frans)
Tu as
255
Jij hebt (Hongaars)
Van neked
256
Jij hebt (Italiaans)
Tu hai
257
Jij hebt (Litouws)
Tu turi
258
Jij hebt (Pools)
Ty masz
259
Jij hebt (Russisch)
У тебя есть
260
Jij hebt (Servisch)
Ти имаш
261
Jij hebt (Spaans)
Tú tienes
262
Hij / zij / het heeft (Duits)
Er /sie / es hat
263
Hij / zij heeft (Frans)
Il / elle a
264
Hij / zij heeft (Hongaars)
Van neki
265
Hij / zij heeft (Italiaans)
Lui / lei ha
266
Hij / zij heeft (Litouws)
Jis / ji turi
267
Hij / zij heeft (Pools)
On / ona ma
268
Hij / zij heeft (Russisch)
У него / неё есть
269
Hij / zij heeft (Servisch)
Он / она има
270
Hij / zij heeft (Spaans)
Él / ella tiene
