Les 2.1 Flashcards

(51 cards)

1
Q

Filtratie (Filtration)

A

Het proces waarbij vloeistoffen en opgeloste stoffen door een membraan worden gescheiden op basis van grootte, zoals in de nieren waar afvalstoffen uit het bloed worden gefilterd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Het filtraat (The filtrate)

A

De vloeistof die wordt gevormd na filtratie, die water, ionen en afvalstoffen bevat, maar geen grote moleculen zoals eiwitten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Reabsorptie (Reabsorption)

A

Het proces waarbij nuttige stoffen zoals water, glucose en ionen uit het filtraat terug het bloed in worden opgenomen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Secretie (Secretion)

A

De actieve afgifte van bepaalde stoffen, zoals afvalstoffen en toxines, uit het bloed in de urine voor uitscheiding.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Protonefridia (Protonephridia)

A

Een eenvoudig excretiestelsel bij sommige ongewervelde dieren, bestaande uit vlamcellen die afvalstoffen uit het lichaam verwijderen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Metanefridia (Metanephridia)

A

Excretieorganen bij sommige ongewervelde dieren, zoals ringwormen en weekdieren. Ze bestaan uit een trechtervormige opening (nefrostoom) die lichaamsvloeistof opvangt en via een buizensysteem afvalstoffen naar buiten transporteert, terwijl nuttige stoffen worden gereabsorbeerd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Nier (Kidney)

A

Een orgaan dat verantwoordelijk is voor het filteren van afvalstoffen uit het bloed, het reguleren van de water- en zoutbalans, en het produceren van urine.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Malpighische buisjes (Malpighian tubules)

A

Excretieorganen bij insecten en spinachtigen die afvalstoffen uit de hemolymfe filteren en urine vormen, die vervolgens samen met de ontlasting wordt uitgescheiden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Ureter (Urineleider)

A

Een buisvormige structuur die urine van de nieren naar de urineblaas transporteert.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Urineblaas (Urinary bladder)

A

Een orgaan dat urine opslaat totdat het uit het lichaam wordt uitgescheiden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Urethra (Urinebuis)

A

De buis waardoor urine vanuit de blaas naar buiten het lichaam wordt afgevoerd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Nierschors (Renal cortex)

A

De buitenste laag van de nier, waar de filtratie van bloed plaatsvindt in de nefronen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Niermerg (Renal medulla)

A

Het binnenste deel van de nier, bestaande uit nierpiramiden, waar urineconcentratie en waterterugwinning plaatsvinden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Nierbekken (Renal pelvis)

A

Een centrale holte in de nier waar urine zich verzamelt voordat het naar de urineleider wordt afgevoerd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Nefronen (Nephrons)

A

De functionele eenheden van de nier die verantwoordelijk zijn voor filtratie, reabsorptie en secretie om urine te vormen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Corticale nefronen (Cortical nephrons)

A

Nefronen die zich grotendeels in de nierschors bevinden en een kortere lus van Henle hebben, voornamelijk betrokken bij filtratie en reabsorptie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Juxtamedullaire nefronen (Juxtamedullary nephrons)

A

Nefronen met een lange lus van Henle die diep in het niermerg reikt, essentieel voor de productie van sterk geconcentreerde urine.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Homeostase

A

Alle processen in het lichaam stabiel houden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Functies van excretiesystemen?

A

Filtratie, selectieve reabsorptie, secretie, exctretie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Excretie

A

Het eindproduct (urine) wordt uitgescheiden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Protonephridia - Platwormen

A
  • Bestaat uit een netwerk van doodlopende tubuli met vlamcellen (cilia) die water en afvalstoffen filtreren.
  • Voornamelijk voor osmoregulatie in zoetwaterdieren.
  • In parasitaire platwormen dient het vooral voor stikstofafval-verwijdering.

Afvalstoffen diffunderen vanuit de interstitiële vloeistof naar een netwerk van doodlopende tubuli. Vlamcellen met cilia genereren een stroom die afvalstoffen en overtollig water uit het lichaam voert.

21
Q

Metanephridia - Ringwormen

A
  • Per segment een gepaard excretieorgaan dat vloeistof direct uit het coeloom haalt.
  • Bevat een gecilieerd trechtertje en een capillairnetwerk voor opname en afgifte van stoffen.
  • Zorgt voor zowel osmoregulatie als excretie van stikstofhoudende afvalstoffen.

Elke lichaamssegment bevat een metanephridium dat lichaamsvloeistof direct uit het coeloom opvangt via een gecilieerde trechter. Selectieve reabsorptie zorgt ervoor dat nuttige stoffen en water teruggaan naar de bloedvaten, terwijl afvalstoffen worden uitgescheiden.

22
Q

Malpighische Vaten - Insecten en Arthropoden

A
  • Sluiten direct aan op het spijsverteringsstelsel.
  • Selectieve secretie brengt afvalstoffen en ionen in de tubuli.
  • Water volgt passief, en in de endeldarm worden nuttige stoffen terug opgenomen.
  • Produceert zeer geconcentreerde urine om waterverlies te minimaliseren – een adaptatie aan droge omgevingen.

Afvalstoffen en ionen worden actief uit de hemolymfe naar de Malpighische vaten getransporteerd. Water volgt passief. De vloeistof gaat naar de endeldarm, waar nuttige stoffen en water worden teruggewonnen en stikstofhoudend afval als droge urine wordt uitgescheiden.

23
Q

Nieren - Vertebraten

A
  • Complexe tubulaire organen die sterk georganiseerd zijn en samenwerken met capillaire netwerken.
  • Vormen urine via filtratie, reabsorptie en secretie.
  • Werken zowel voor osmoregulatie als excretie.
24
Ontstaan van filtraat
o Filtratie begint in de glomerulus, een capillairnetwerk in de nefronen van de nier. o Door bloeddruk wordt plasma (zonder grote eiwitten en bloedcellen) in het kapsel van Bowman geperst, waar het als filtraat wordt opgevangen.
25
Twee routes van excretie
1. Urineweg: Gefilterde afvalstoffen en overtollig water verlaten de nier via de nierbekken, ureter, blaas en urethra als urine. 2. Bloedbaan: Nuttige stoffen zoals glucose, zouten en water worden via actieve reabsorptie teruggevoerd naar het bloed in de niercapillairen en keren terug in de circulatie.
26
Glomerulus (Glomerulus)
Een netwerk van kleine bloedvaten (capillairen) in de nier, waar de filtratie van bloed begint en waar de meeste van de stoffen uit het bloed (behalve grote moleculen zoals eiwitten) in het filtraat worden overgedragen.
27
Bowman’s capsule (Kapsel van Bowman)
Een zakvormige structuur in het nefron die het glomerulus omgeeft en waarin het filtratieproces plaatsvindt. Het vangt het filtraat op dat uit het bloed wordt gefilterd.
28
Lis van Henle (Loop of Henle)
Een U-vormige structuur in het nefron van de nier die betrokken is bij de concentratie van urine door water en zouten te reabsorberen en het filtraat te verdunnen.
29
Peritubulaire capillairen (Peritubular capillaries)
Kleine bloedvaten rondom de tubuli van het nefron die betrokken zijn bij de reabsorptie van water en opgeloste stoffen uit het filtraat terug naar het bloed.
30
Vasa recta (Vasa recta)
Lange, rechte bloedvaten die parallel lopen aan de lus van Henle in de nier en die helpen bij het handhaven van de osmotische gradient in het niermerg, essentieel voor de concentratie van urine.
31
Proximale tubulus (Proximal tubule)
Het eerste gedeelte van de nierbuis in het nefron, waar reabsorptie van water, glucose, zouten en andere nuttige stoffen uit het filtraat naar het bloed plaatsvindt.
32
Afdalende tak van de lis van Henle (Descending limb of the loop of Henle)
Het deel van de lus van Henle waar water wordt geabsorbeerd uit het filtraat, waardoor de urine geconcentreerd raakt naarmate het dieper in het niermerg komt.
33
Aquaporine (Aquaporin)
Een type membraanproteïne dat watermoleculen door celmembranen transporteert, cruciaal voor de waterbalans in de nieren.
34
Oplopende tak van de lis van Henle (Ascending limb of the loop of Henle)
Het deel van de lus van Henle waar actieve reabsorptie van zouten plaatsvindt, maar water niet wordt geabsorbeerd, waardoor het filtraat verder verdunt.
35
Distale tubulus (Distal tubule)
Het laatste gedeelte van de nierbuis in het nefron, waar verder reabsorptie van zouten en water plaatsvindt, en secretie van afvalstoffen in het filtraat.
36
Verzamelbuis (Collecting duct)
Een buis die urine verzamelt uit verschillende nefronen en verder water en zouten kan reabsorberen voordat het de nier verlaat als urine.
37
Tegenstroommultiplicatorsysteem (Countercurrent multiplier system)
Een mechanisme in de lis van Henle en de vaten die eromheen liggen, dat zorgt voor de concentratie van urine door een tegenstroom van vloeistoffen in de oplopende en afdalende takken van de lus, wat de osmotische gradient vergroot.
38
Waar bestaat een nefron uit?
Glomerulus
39
Wat geeft de glomerulus om?
Kapsel van Bowman
40
Countercurrent systeem
De lus van Henle en de vasa recta werken samen als een countercurrent multiplier systeem, waarbij actief transport van NaCl zorgt voor een osmolariteitsgradient die water uit het filtraat kan trekken. Dit systeem vereist veel energie, wat verklaart waarom de nieren een hoge stofwisselingssnelheid hebben.
41
Osmoregulate (Osmoregulatie)
Het proces waarbij organismen de concentratie van opgeloste stoffen in hun lichaam, zoals zouten en water, regelen om homeostase te behouden. Dit omvat het actief bewegen van ionen zoals natrium en kalium over membranen om de osmotische balans te handhaven.
42
Gaswisseling (Gas exchange)
Het proces waarbij zuurstof en kooldioxide tussen het lichaam en de omgeving worden uitgewisseld, vaak via de membranen van longen, kieuwen of huid. Bij gaswisseling speelt de ionenbeweging (zoals in de koolzuur-bicarbonaatbuffer) een cruciale rol bij het handhaven van de pH en het transport van gassen in het bloed.
43
Informatieverwerking (Information processing)
Het proces waarbij signalen, vaak in de vorm van elektrische impulsen (actiepotentialen), door zenuwcellen worden geleid. Ionbeweging (zoals de influx van natrium en het efflux van kalium) creëert de elektrische signalen die informatieverwerking mogelijk maken in het zenuwstelsel.
44
Locomotie (Locomotion)
Het vermogen van een organisme om te bewegen, wat vaak wordt ondersteund door spiercontracties. De beweging van ionen, zoals calciumionen die de spiervezels activeren, speelt een essentiële rol in de spierfunctie en beweging.
45
Antidiuretisch hormoon (ADH) (Antidiuretic hormone, ADH)
Een hormoon geproduceerd door de hypofyse dat de nieren helpt om water vast te houden door de waterpermeabiliteit van de verzamelbuizen te verhogen, wat resulteert in minder urineproductie. Het speelt een belangrijke rol in de osmoregulatie van het lichaam.
46
Renine-angiotensine-aldosteron systeem (RAAS) (Renin-angiotensin-aldosterone system, RAAS)
Een hormonaal systeem dat de bloeddruk en het volume reguleert. Wanneer de bloeddruk laag is, wordt renine geproduceerd door de juxtaglomerulaire cellen, wat een keten van reacties op gang brengt die leidt tot de productie van angiotensine II en aldosteron, wat water- en zoutretentie in de nieren bevordert.
47
Juxtaglomerulaire apparaat (JGA) (Juxtaglomerular apparatus, JGA)
Een structuur in de nier die zich bevindt waar de distale tubulus in contact komt met de afferente arteriole. Het reguleert de glomerulaire filtratiesnelheid en bloeddruk door de afgifte van renine.
48
Atriaal natriuretisch peptide (ANP) (Atrial natriuretic peptide, ANP)
Een hormoon geproduceerd door de atria van het hart dat de natrium- en waterbalans reguleert. ANP bevordert de uitscheiding van natrium en water door de nieren, verlaagt de bloeddruk en remt de werking van het RAAS.
49
Renine (Renin)
Een enzym dat wordt afgegeven door de juxtaglomerulaire cellen van de nieren wanneer de bloeddruk laag is. Het speelt een sleutelrol in het renine-angiotensine-aldosteron systeem (RAAS) door angiotensinogeen om te zetten in angiotensine I, wat uiteindelijk leidt tot bloeddrukverhoging en water- en zoutretentie.
50
Vasoconstrictie (Vasoconstriction)
Het vernauwen van de bloedvaten door samentrekking van de gladde spiercellen in de vaatwand. Dit leidt tot een verhoogde bloeddruk en verminderde doorbloeding naar bepaalde weefsels. Vasoconstrictie kan worden veroorzaakt door hormonen zoals angiotensine II en noradrenaline of door het autonome zenuwstelsel.