Les 3 - Variabelen definiëren Flashcards
(64 cards)
Wat is een variabele?
= kenmerken of condities die veranderlijk zijn voor verschillende individuen of situaties
Voorbeelden:
- effect van therapie op depressieve symptomen, verschil in job satisfactie van arbeiders VS bedienden in een bedrijf
- effect van onderwijsstijl op schools presteren
- invloed van alcohol op rijgedrag
- verschil in reactietijd op makkelijke versus moeilijke taak
Leg uit: Onafhankelijke Variabele (Predictor X)
= De verwachte oorzaak
- De voorspellende/verklarende variabele
- Variabele die gemanipuleerd wordt (in experimenten)
Leg uit: Afhankelijke variabele (
= Het verwachte effect
- De variabele die voorspeld/verklaard wordt
- Variabele die gemeten wordt, niet gemanipuleerd (in experimenten)
Wat is een concrete variabele?
= makkelijk te definiëren, direct observeerbaar, eenvoudig te meten
(e.g., lengte, leeftijd, uren wiskunde, score op statistiek)
= makkelijk te definiëren, direct observeerbaar, eenvoudig te meten
Wat is een abstracte variabele?
niet direct observeerbaar, complexer om te meten
🡪 e.g., motivatie, persoonlijkheid, leerstijl)
🡪 Voorb.: een intelligent kind presteert slecht op school omdat ze “lage motivatie” heeft
Leg uit: construct en betrek interne en externe stimuli in je antwoord.
In de psychologie zullen veel variabelen een construct zijn.
=> hypothetische entiteiten die we creëren op basis van theorie en speculatie.
=> Helpen het gedrag binnen een theorie verklaren en voorspellen.
1) Constructen kunnen vaak niet direct geobserveerd worden, maar we kunnen de factoren die het construct beïnvloeden (externe stimuli) en het gedrag dat door het construct beïnvloed wordt (extern gedrag) meten
2) Externe stimuli 🡪 construct 🡪 extern gedrag
Voorbeeld: Beloning (meetbaar) 🡪 motivatie 🡪 prestatie (meetbaar)
DUS:
constructen indirect meten adhv de externe stimuli en gedragingen die ermee verbonden zijn!
Leg uit: Theorie
= set stellingen over mechanismen onderliggend aan een bepaald gedrag.
=> organiseert en integreert verschillende observaties rond dit gedrag in relatie tot andere variabelen.
=> genereert predicties over het gedrag
Verklaar: operationele definitie en verklaar dit adhv een ‘IQ test’
= procedure om indirect variabelen te meten en definiëren die niet direct meetbaar zijn.
🡪 Specifieert een manier om extern, observeerbaar gedrag te meten
🡪 gebruikt vervolgens dit gedrag als definitie en meting van het hypothetisch construct
Toepassing: Intelligentie
= hypothetisch construct, niet direct observeerbaar/meetbaar!
MAAR: Intelligentie zal extern gedrag beïnvloeden dat wél observeerbaar/meetbaar is (e.g., prestatie op taken)
=> IQ test: meet extern gedrag, nl. antwoorden op vragen
We gebruiken de IQ test als operationele definitie van intelligentie: er bestaat een procedure om de test af te nemen en te scoren, en we gebruiken de geobserveerde score als definitie en meting van “intelligentie”
Eigenlijk meet IQ-test dus “intelligent GEDRAG”, maar we gebruiken de score om “intelligentie” te meten en definiëren
IQ-test om intelligentie te “operationaliseren”
Andere voorbeelden:
1) Persoonlijkheidstest om extraversie te operationaliseren
2) Aantal woorden van een lijst onthouden om lange termijn geheugen te operationaliseren
3) Examen om kennis te operationaliseren
Leg uit waarom de manier waarop je gaat operationaliseren belangrijk is.
Operationaliseringen zijn NIET hetzelfde als het construct zelf!
=> We meten nl. externe manifestaties, gedrag waarvan we HOPEN dat die een goede indicator zijn van de onderliggende constructen
Kwaliteit van de operationele definities en van de metingen die ze opleveren zijn dus cruciaal
Voorb: examen om kennis te operationaliseren, maar wat als student die dag ziek/vermoeid is?
Noem een vaak voorkomend probleem bij het opstellen van een operationele definitie en reik ook twee oplossingen aan.
operationele definities kunnen belangrijke componenten van een construct missen
=> Opl: meerdere operationele definities gebruiken om tot een brede, meer nauwkeurige operationele definitie te komen.
OF
=> bijkomende componenten meten die geen deel zijn van het construct
Hoe kom je tot een goede operationele definitie?
1) Consulteer vorig onderzoek:
=> hoe werd een bepaald construct gemeten?
2) Wees kritisch! Was dit een goede operationalisering en meting? Er zijn altijd andere procedures mogelijk!
=> Er is geen juist/fout, maar je moet heel wat beslissingen maken om te beslissen hoe je je variabelen gaat meten!
Welk hoger doel dienen validiteit en betrouwbaarheid?
1) Tot een goede methode komen om variabelen te meten?
2) Tot goede operationele definities en metingen komen
3) Een goede meting of meetprocedure uitvoeren.
Hoe kunnen we de consistentie tussen twee metingen nagaan?
1) Scatter plot (puntenwolk)
=> Plot relaties tussen metingen/variabelen
=> Plot de score van elke individu op één meting/variabele tov diens score op de andere meting/variabele
Correlatie
r=Covxysxsy=i=1nxi-xyi-y(N-1)sxsy
=> Varieert tussen
-1 : perfect negatieve relatie)
0 : geen relatie
+1 : perfecte positieve relatie)
Noem de 6 soorten validiteit op.
1) Indruksvaliditeit
2) Concurrerente validiteit
3) Predictieve validiteit
4) construct validiteit
5) convergente validiteit
6) divergente validiteit
Bespreek indruksvaliditeit
= “face validity”
Lijkt het erop dat de meting meet wat het beoogt te meten?
Ja? dan heeft ze ‘Face value’ = Subjectieve beoordeling
🡪oppervlakkig,
🡪op het eerste zicht
Voorb: gewicht meten adhv een weegschaal heeft hoge face validity. Gewicht meten met een meetlat heeft geen face validity
Bespreek concurrente validiteit
1) Vaak gebruikt voor nieuwe meettechnieken
2) Leent validiteit van ‘concurrentie’ door eraan verwant te zijn.
3) Zijn de scores die we bekomen met de nieuwe meting direct gerelateerd aan de scores doe we bekomen met een gekende, reeds gevalideerde methode (concurrentie)?
Voorb: nieuwe IQ test meet echt intelligentie, aangezien de scores op de nieuwe test individuen op dezelfde manier differentiëren dan de scores op een standaard IQ-test
Bespreek predictieve validiteit
1) Aangetoond wanneer de metingen van een construct accuraat het gedrag voorspellen (op basis van een theorie)
2) Kan de meting voorspellen wat het volgens de theorie moet kunnen voorspellen?
Voorb: meting om kinderen die risico hebben op ontwikkelen dyscalculie al vroeg te identificeren. Later nagaan hoe accuraat de voorspelling was
Bespreek construct validiteit
Gedraagt onze meting zich zoals we verwachten dat het construct zich gedraagt (op basis van wetenschappelijke literatuur)
=> Nooit absoluut!
Voorb: je hebt een meting voor agressie.
=> Uit vorig onderzoek weten we dat agressie gerelateerd is aan de buitentemperatuur.
=> Hangt onze meting ook samen met temperatuur?
=> Neen. Indien wel, lage construct validiteit want buitentemperatuur zou geen logische predictor zijn van agressie
convergente validiteit
Indien verschillende metingen van hetzelfde construct convergeren, sterk gerelateerde scores produceren
Bespreek: divergente validiteit
Indien metingen van verschillende constructen zijn weinig of niet gerelateerd aan elkaar
=> Het construct dat we meten, overlapt niet met andere constructen
Validiteit is vaak combinatie van convergente en divergente validiteit!
Wanneer is een meetprocedure betrouwbaar?
Een meetprocedure is betrouwbaar
=> wanneer ze (bijna) identieke resultaten oplevert
=> wanneer ze herhaaldelijk gebruikt wordt om hetzelfde individu onder dezelfde condities/omstandigheden te meten
Bespreek ‘consitentie’ binnen het kader van betrouwbaarheid
Consistentie van de metingen bekomen met een specifieke meetprocedure:
Gemeten score = Ware score + Fout (onnauwkeurigheid)
De fout component
varieert van de ene meting naar de andere
=> Over een groot aantal metingen heen moet de som van de fouten = 0
=> Indien fout component klein en de scores over verschillende metingen heen dus vrij consistent zijn
=> metingen betrouwbaar
Wat is de oplossing in dien de ‘fout’ groot is?
Fout is groot, dus lage betrouwbaarheid!
=> Oplossing? Reactietijd niet 1 keer meten, maar heel vaak (i.e., heel veel “trials”) en het gemiddelde over de trials gebruiken als meer stabiele maat voor reactietijd
Wat kan de ‘fout’ component voortbrengen?
1) Proefleider (“Observer”): verwachtingen, menselijk oordeel
2) Omgeving: omstandigheden waarin individu gemeten wordt zijn nooit identiek (e.g., tijdstip, seizoen, belichting, etc.)
3) Participant: participanten veranderen tussen metingen (e.g., focus, aandacht, honger, nachtrust, gezondheidstoestand, etc.)