les 4 nl > en Flashcards
(41 cards)
1
Q
verwerven
A
to acquire
2
Q
toewijzen
A
to assign
3
Q
opgericht worden
A
to be founded
4
Q
concurreren
A
to compete
5
Q
bevestiging
A
confirmation
6
Q
tot stand brengen
A
to establish
7
Q
afstellen
A
to fine-tune
8
Q
algemeen bekende naam
A
household name
9
Q
ongelijkheid
A
inequality
10
Q
innoveren
A
to innovate
11
Q
betrokkenheid
A
involvement
12
Q
vervaardigen
A
to manufacture
13
Q
talrijke
A
numerous
14
Q
kiezen
A
to opt
15
Q
patent verkrijgen voor
A
to patent
16
Q
middelen
A
resources
17
Q
verschuiven
A
to shift
18
Q
zijde
A
silk
19
Q
tijdvlak
A
slot
20
Q
op subtiele wijze
A
subtly
21
Q
belasting
A
taxes
22
Q
scheuren
A
to tear
23
Q
afdeling
A
department
24
Q
arbeid
A
labour
25
distribueren
to distribute
26
essentieel
essential
27
geldig
valid
28
karton
cardboard
29
kosten
costs
30
kwaliteit
quality
31
kwantiteit
quantity
32
materiaal
material
33
mogelijkheid
oppurtunity
34
onderdeel
componement
35
ongewoon
odd
36
ontwikkelen
to develop
37
op maat maken
to costumise
38
registreren
to register
39
schaal
scale
40
stadium
stage
41
uitbrengen
to release
