Les 43 Flashcards
(34 cards)
1
Q
ziek zijn / ziekte
A
bìng
2
Q
toets
A
kǎoshì
3
Q
maken (een toets)
A
kǎo
4
Q
huiswerk
A
zuòyè
5
Q
rangtelwoord
A
dì
6
Q
bladzijde
A
yè
7
Q
antwoorden
A
huídá
8
Q
hopen
A
xīwàng
9
Q
wat te doen?
A
zěnmebàn?
10
Q
aan één stuk
A
yìzhí
11
Q
grammatica
A
yǔfǎ
12
Q
idee
A
zhǔyì
13
Q
medicijn
A
yào
14
Q
pil, tablet
A
yàopiàn
15
Q
medicijn innemen
A
chī yào
16
Q
keer
A
cì
17
Q
snel (zijn)
A
kuài
18
Q
pijn hebben / pijn doen
A
téng
19
Q
buikpijn hebben
A
dùzi téng
20
Q
hoofdpijn hebben
A
tóuténg
21
Q
verkouden zijn
A
gǎnmào
22
Q
uitrusten / pauze houden
A
xiūxi
23
Q
het lijkt er erop dat
A
hǎoxiàng
24
Q
oefening / oefenen
A
liànxí
25
contact / contact opnemen
liánxì
26
antwoord
dá'àn
27
een prik krijgen
dǎzhēn
28
hoesten
késou
29
vrije tijd hebben
yǒu kòng
30
lenen
jiè
31
blijven, achterblijven
liú
32
in het buitenland studeren
liúxué
33
sturen, verzenden
fā
34
beterschap
zǎorì kāngfù