Les 8B Flashcards
(26 cards)
1
Q
caput (onz.)
A
hoofd
2
Q
intellego, intellexi (intellegere)
A
begrijpen
3
Q
video, vidi (videre)
A
zien
4
Q
flamma
A
vlam
5
Q
noster, nostra, nostrum
A
onze, (van) ons
6
Q
servus
A
slaaf
7
Q
totus, tota, totum
A
(ge)hele
8
Q
appareo, apparui (apparere)
A
verschijnen
9
Q
convoco (convocare)
A
bijeenroepen
10
Q
eos (acc. mnl. mv.)
A
- Hen
- Deze(n), die
11
Q
cum
A
toen, wanneer
12
Q
veto, vetui (vetare)
A
verbieden
13
Q
cur
A
waarom
14
Q
inquit
A
- zegt (hij)
- zei (hij)
15
Q
maximus, maxima, maximum
A
grootste, zeer groot
16
Q
insignis, insigne
A
opvallend, bijzonder, bekend
17
Q
dico, dixi (dicere)
A
zeggen
18
Q
ut
A
(zo)als
19
Q
ipse, ipsa, ipsum
A
zelf
20
Q
ardeo, arsi (ardere)
A
branden, in brand staan
21
Q
cognosco, cognovi (cognoscere)
A
leren kennen, vernemen, perf. (vaak) kennen
22
Q
amitto, amisi (amittere)
A
verliezen
23
Q
accipio, accepi (accipere)
A
- ontvangen, verkrijgen
- vernemen
24
Q
curro, cucurri (currere)
A
rennen
25
capio, cepi (capere)
pakken, nemen
26
convenio, conveni (convenire)
samenkomen