les vacances woordeschat Flashcards
(49 cards)
het bergbeklimmen
l’alpinisme (m)
het wielrennen, het fietsen
le cyclisme
het paardrijden
paardrijden
l’équitation (f)
faire de l’équitation
het strandvoetbal
le foot(ball) de plage
het golfspel
le golf
het petanquespel
le jeu de boules = la pétanque
het joggen
le jogging
het zwemmen
zwemmen
la natation
faire de la natation / nager
de visvangst
(gaan) vissen
la pêche
aller à la pêche / pêcher
het windsurfen
la planche à voile
het duiken
la plongée
het surfen
le surf
het tennis
le tennis
het zeilen
la voile
het strandvolleybal
le volley(ball) de plage
zich amuseren
s’amuser
zich vervelen
s’ennuyer
spellen spelen
jouer à des jeux
deelnemen aan
participer à
een sport beoefenen
pratiquer un sport
foto’s trekken
prendre des photos
uitgaan (naar een discotheek)
sortir (en boîte)
zich ontspannen
se relaxer
het reisagentschap
l’agence de voyages (f)