Les10 Flashcards
(30 cards)
1
Q
Noemen
A
Een naam geven
2
Q
Gauw
A
Soon
3
Q
Eergisteren
A
Day before yesterday
4
Q
Bus
A
Mailbox
5
Q
Thuiszorg
A
Homecare
6
Q
Overdag
A
During the day
7
Q
Huishouden
A
Housekeeping
8
Q
Bezoek
A
Visitors
9
Q
Eerlijk gezegd
A
Honestly speaking
10
Q
Beschuit
A
Biscuit
11
Q
Hevig
A
Tremendously
12
Q
Getwijfeld
A
Doubted
13
Q
Roepnaam
A
Pet name
14
Q
Langzamerhand
A
Nowadays, bit by bit
15
Q
Ouderwets
A
Old fashioned
16
Q
Begrepen
A
Understood
17
Q
Tegenwoordig
A
Nowadays
18
Q
Een tijdje
A
A while
19
Q
Opgeven
A
Register
20
Q
Koos
A
Chose
21
Q
Voorname
A
Prominent
22
Q
Aangenomen
A
Adopted
23
Q
Daarachter
A
Behind it
24
Q
Streepje
A
Dash
25
Ertussen
In between
26
Grappige
Funny
27
Ambtenaren
Civil servants
28
Vatte op
Took
29
Genoteerd
Written down
30
Uiteindelijk
In the end, eventually
