Lesson 1 Flashcards
(55 cards)
1
Q
Claim
A
Beweren
2
Q
Evade
A
Ontwijken
3
Q
Grove
A
Bosje, bomenrij
4
Q
In particular
A
In het bijzonder, met name
5
Q
Learn the ropes
A
De fijne kneepjes leren
6
Q
Pointless
A
Doelloos
7
Q
Prior to
A
Voorafgaand aan
8
Q
Probe
A
Sonde
9
Q
Profound
A
Diepzinnig
10
Q
Pursue
A
Nastreven
11
Q
Reject
A
Afwijzen
12
Q
Resent
A
Kwalijk nemen
13
Q
Stick
A
Plakken
14
Q
Subscribe to
A
Ondersteunen
15
Q
Subsequently
A
Vervolgens
16
Q
Summon
A
Oproepen
17
Q
Suppress
A
Onderdrukken
18
Q
Surpass
A
Overtreffen, overwinnen
19
Q
Tale
A
Verhaal
20
Q
Wit
A
Geestigheid
21
Q
Aanpakken
A
Handle
22
Q
Afwijzen
A
Rejection
23
Q
Bedoeld om zo te zijn, voorbestend
A
Meant to be
24
Q
Bewonderen
A
Admire
25
Bezorgd
Concerned
26
Bijwonen
Attend
27
Concentreren
Focus
28
Doel
Target
29
Doorzetten
Persevere
30
Dringend verzoeken
Urge
31
Een band opbouwen met
Bond with
32
Een idee hebben
Have a clue
33
Ermee doorgaan
Get on with
34
Geslacht
Sex
35
Gokken
Gamble
36
In dienst hebben
Employ
37
In tegenstelling tot
In contrast to
38
Leiden
Guide
39
Logboek
Log
40
Lonen
Pay off
41
Mislukken in
Fail at
42
Moeilijk
Tough
43
Onbereikbaar
Unreachable
44
Ondanks
Despite
45
Onrustig
Troubled
46
Ontwikkelen
Evolve
47
Opstijgen
Took off
48
Rondhangen
Hang out
49
Rondzwerven
Wander
50
Schroot
Scrap
51
Uitzonderlijk
Extraordinary
52
Vernieuwend
Innovative
53
Volledig
Utterly
54
Waarderen
Value
55
Woedend weglopen
Storm off