Lesson 12 - Telling time Flashcards
1
Q
hoe laat?
A
what time?
2
Q
hoe laat is het?
A
what time is it?
3
Q
de klok
A
the clock
4
Q
het uur
A
the hour
5
Q
twee uur
A
two o’clock
6
Q
om tien uur
A
at ten o’clock
7
Q
half vier
A
half past three
8
Q
half een
A
half past twelve
9
Q
het kwartier
A
the quarter
10
Q
kwart over drie
A
quarter past three
11
Q
kwart voor zeven
A
quarter to seven
12
Q
de minuut
A
the minute
13
Q
tien over zes
A
ten past six
14
Q
vijf voor acht
A
five to eight
15
Q
vijf voor half zeven
A
twenty five past six
16
Q
vijf over half vier
A
twenty five to four
17
Q
twintig voor vijf
A
twenty to five
18
Q
hoe lang?
A
how long?
19
Q
het duurt drie uur
A
it takes three hours
20
Q
van twee uur tot vijf uur
A
from two till five o’clock
21
Q
de nacht
A
the night
22
Q
’s nachts
A
at night
23
Q
de ochtend, de morgen
A
the morning
24
Q
’s ochtends / ‘s morgens
A
in the morning
25
de middag
the afternoon
26
's middags
in the afternoon
27
de avond
the evening
28
's avonds
in the evening
29
kwart voor zeven 's ochtends
quarter to seven am
30
middernacht
midnight
31
twaalf uur 's middags
noon
