lesson 2 Flashcards
(96 cards)
1
Q
het product
A
the product
2
Q
het probleem
A
the problem
3
Q
oplossen
A
to solve
4
Q
het gezin
A
the family
5
Q
het hout
A
wood
6
Q
het bloed
A
the blood
7
Q
verliezen
A
to lose
8
Q
de artiest
A
the artist
9
Q
het applaus
A
the applause
10
Q
het gevaar
A
the danger
11
Q
het centraal station
A
the central station
12
Q
het dagelijks onderhoud
A
the daily maintenance
13
Q
het Nederlands elftal
A
the Dutch football team
14
Q
het grafisch ontwerp
A
the graphic design
15
Q
het Koninklijk huis
A
the royal family
16
Q
het economisch beleid
A
the economic policy
17
Q
het katholiek geloof
A
the Catholic faith, religion
18
Q
allerlei
A
all kinds of
19
Q
voldoende
A
sufficient
20
Q
de pastoor
A
the priest, the pastor
21
Q
de gemeenschap
A
the community
22
Q
de snoepwinkel
A
the candy store
23
Q
grijs
A
grey
24
Q
de broek
A
the pair of pants
25
ongezond
unhealthy
26
de schoonmaakster
the cleaning lady
27
zwart geld
dirty money
28
het goud
the gold
29
het karton
the cardboard
30
het fluweel
the velvet
31
het zilver
the silver
32
de wol
the wool
33
de steen
the stone
34
de vaas
the vase
35
het pakje
the package
36
het ijzer
the iron
37
het hek
the fence
38
het horloge
the watch
39
de omelet
the omelette
40
de vrachtwagen
the truck
41
vervoeren
to transport
42
goederen
the goods
43
het landschap
the landscape
44
het kalf
the calf
45
het blad
the leaf
46
vallen
to fall
47
het koor
the choir, the chorus
48
het lied
the song
49
geel
yellow
50
oranje
orange
51
breken
to break
52
glad
slippery
53
onvoldoende
insufficient
54
het schip
the ship
55
de politicus
the politician
56
de medicus
the doctor
57
het conservatorium
the academy of music
58
de musicus
the musician
59
de datum
the date
60
het decennium
the decade
61
de letterkunde
the literature
62
het heelal
the universe
63
goedkoop
cheap
64
succesvol
successful
65
het product
the product
66
oplossen
to solve
67
de klant
the client
68
het bloed
the blood
69
de artiest
the artist
70
luid
loud
71
het gevaar
the danger
72
centraal
central
73
het onderhoud
the maintenance
74
het ontwerp
the design
75
allerlei
all kinds of
76
bedoelen
to mean
77
vervelend
annoying
78
verlopen
to expire
79
jawel
yes, sure
80
het sollicitatiegesprek
the job interview
81
het gesprek
the conversation
82
de chemicus
the chemist
83
tussen ons (houden)
to keep it between ourselves (for now)
84
de koffer
the suitcase
85
liegen
to lie, to tell a lie
86
de test
the test
87
verschillend
different
88
het ding
the thing
89
de aandacht
the attention
90
het schema
the scheme
91
zich iets voorstellen
to imagine
92
het initiatief
the initiative
93
initiatief nemen
to take the initiative
94
het middelpunt
the center
95
de belangstelling
the attention
96
tegelijk
at the same time
