Lesson 9.2 Flashcards
1
Q
Aangezien
A
Since
2
Q
Absoluut, zeker
A
Definitely
3
Q
Bedreiging
A
Threat
4
Q
Beledigend
A
Offensive
5
Q
Beschouwen, overwegen
A
Consider
6
Q
Bij voorkeur
A
Preferably
7
Q
Doorbreken, verbreken
A
Break
8
Q
Dreigend
A
Threatening
9
Q
Eng
A
Creepy
10
Q
Erin duiken
A
Dive into
11
Q
Gênant
A
Awkward
12
Q
Geworteld in
A
Rooted in
13
Q
Giechelen
A
Giggle
14
Q
Grens
A
Boundary
15
Q
In tranen uitgebarsten
A
Burst into tears
16
Q
Kermen, zich beklagen
A
Yammer
17
Q
Kreunen
A
Groan
18
Q
Omstreden
A
Controversial
19
Q
Ongepast
A
Inappropriate
20
Q
Ongeschikt
A
Unsuitable
21
Q
Ongewoon, maf
A
Quirky
22
Q
Onschadelijk, onschuldig
A
Harmless
23
Q
Opleveren, afleveren
A
Deliver
24
Q
Opluchting
A
Relief
25
Per ongeluk
Accidentally
26
Ronduit
Downright
27
Schenden
Violate
28
Tekortkoming
Shortcoming
29
Universeel
Universal
30
Vaak voorkomend
Frequent
31
Vastbesloten
Determined
32
Verafschuwen
Detest
33
Veroorzaken, oproepen
Induce
34
Verpesten
Blow
35
Verwachting
Expectation
36
Vloeistof
Fluid
37
Voorspelbaar
Predictable
38
Vrijwel
Virtually
39
Wanhopig
Desperate
40
Weigeren, afslaan
Refuse
