LET V2 Toets Flashcards

(71 cards)

1
Q

Fonologisch niveau is?

A

Uitspraak

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Morfologisch niveau is?

A

Opbouw van woorden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Syntactisch niveau is?

A

Volgorde van woorden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Semantisch niveau is?

A

Betekenis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Pragmatisch niveau is?

A

Gebruik

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Orthografisch niveau is?

A

Spelling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Metalinguïstisch bewustzijn is?

A

Vermogen om over de vorm en het gebruik van taal na te denken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Foneem is?

A

Klank

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Morfeem is?

A

Het kleinste betekenisdragende element van taal (woord of woorddeel)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Vervoeging is?

A

Verbuiging van een werkwoord (loop - loopt)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Verbuiging is?

A

Samenvoegen van een vrij en gebonden morfeem zonder een nieuw woord te creëren (boom - boompje)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Afleiding is?

A

Samenvoegen van een vrij en gebonden morfeem zodat er een nieuw woord ontstaat (weiger - weigering)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Samenstelling is?

A

Twee lossen woorden worden samengevoegd tot een nieuw woord (fiets + bel = fietsbel)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Antoniemen is?

A

Woorden met een tegenstelling (ziek - gezond)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Synoniemen is?

A

Woorden met een zelfde betekenis (fiets - rijwiel)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Hyponiemen is?

A

Woorden met een onderdeel van (bloem - hyacint)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Register is?

A

Taalgebruik dat bij een bepaalde situatie en vaak ook een bepaalde groep hoort

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Homofoon is?

A

Woord die hetzelfde klinken maar iets anders betekent (Zweed - zweet)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Homograaf is?

A

Woord die je hetzelfde spelt, maar anders uitspreekt (kantelen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Standaardtaal is?

A

De taal die wordt gebruikt bij de overheid, media en het onderwijs

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Fae van geletterdheid + leeftijd/groep is?

A
Ontluikende geletterdheid (0 - 4 jaar)
Beginnende geletterdheid (groep 1 t/m 3)
Gevorderde geletterdheid (na groep 3)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Pseudolezen is?

A

Het imiteren van voorleesgedrag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Fonologisch bewustzijn is?

A

Het vermogen om te kunnen reflecteren op de klankvorm van taal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Auditieve vaardigheden zijn (6)?

A
Auditieve objectivatie
Auditieve discriminatie
Auditieve analyse
Auditieve synthese
Temporeel ordenen
Klankpositie bepalen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Visuele vaardigheden zijn (5)?
``` Visuele discriminatie Visuele analyse Visuele synthese Spatieel ordenen Letterpositie bepalen ```
26
Creatieve constructietheorie is?
Kinderen imiteren de taal niet, maar beschikken over een aangeboren taalleervermogen waarmee ze op een creatieve manier zinnen bouwen
27
Interactionele benadering is?
Het taalaanbod van de omgeving en de interactie tussen het kind en andere moedertaalsprekers is belangrijk
28
Prelinguale fase (4) is?
- Huilen - Vocaliseren - Vocaal spel - Brabbelen
29
Linguale fase (3) is?
- Vroeglinguale fase - Differentiatiefase - Voltooingsfase
30
Simultane tweetaligheid is?
Iemand leert 2 talen tegelijk
31
Succesieve tweetaligheid is?
Leert een 2e taal nadat ze de moedertaal beheerst
32
Inferentiefout is?
Fouten die voortkomen uit de verschillen tussen de 1e en 2e taal
33
Luisterstrategie (4) is?
- Globaal luisteren - Intensief luisteren - Gericht luisteren - Kritisch luisteren
34
Spreekdoel (4) is?
- Amuseren - Informeren - Instrueren - Overtuigen
35
Mentaal lexicon is?
Woordgeheugen
36
Identiteiten van een woord (7) is?
- Akoestische identiteit - Articulatorische identiteit - Fonologische identiteit - Morfologische identiteit - Semantische identiteit - Syntactische identiteit - Pragmatische identiteit
37
Diepe woordkennis is?
De betekenis van woorden die de leerlingen al kennen steeds verder uitdiepen
38
Productieve woordenschat is?
De woorden die kinderen gebruiken om met anderen te communiceren
39
Receptieve woordenchat is?
Woorden die kinderen begrijpen of waarvan ze de betekenis kennen
40
Principes van woordenschatverwerving (3) is?
- Labelen - Categoriseren - Netwerkopbouw
41
Woordleerstrategieën (4) is?
- Analyseren van een woord - Gebruik maken van de verbale en non-verbale context - Gebruik maken van een bron in de 1e of 2e taal - Letten op overeenkomsten in de 1e of 2e taal
42
Vaktaalwoorden is?
Begrippen die specifiek zijn voor een bepaald vakgebied
43
Schooltaalwoorden is?
Abstracte begrippen die de leerlingen moeten kennen om onderwijs te kunnen volgen
44
Inhoudswoorden is?
Woorden met inhoudelijk duidelijke begrippen zoals: zelfstandig naamwoord of werkwoord
45
Functiewoorden is?
Woorden die een talige relatie weergeven zoals: lidwoorden en voegwoorden
46
Signaalwoorden is?
Woorden die de lezer informatie geven over relaties in de tekst
47
Studerend lezen is?
Informatie die je leert onthouden en gebruiken
48
Leesstrategieën (11) is?
1 Bepalen leesdoel 2 Leggen en afleiden van verbanden 3 Voorspellen van informatie 4 Het maken van voorstellingen 5 Opsporen van de structuur 6 Herkennen van de tekstsoort 7 Vinden van het thema of de hoofdgedachte 8 Zelf stellen en beantwoorden van vragen 9 Plannen, sturen, bewaken en corrigeren van het eigen leesgedrag 10 Beoordelen van de teksten op hun waarde 11 Reflecteren op eigen leesactiviteiten en hun resultaten
49
Leesstrategie is?
Hulpmiddel dat de lezer kan inzetten om de tekst te begrijpen
50
Leesdoel (4) is?
- Informatie zoeken - Mening vormen - Ontspannen - Een handeling uitvoeren
51
Tekstsoort (5) is?
- Verhalende tekst - Informatieve tekst - Beschouwende tekst - Directieve tekst - Argumentatieve tekst
52
Perceptie is?
Informatie via de zintuigen door de hersenen
53
Cognitie is?
De manier waarop onze hersens nieuwe info koppelen aan bestaande info
54
Schrifsoorten (3) is?
- Pictografisch schrift - Logografisch schrift - Alfabetisch schrift
55
Spellingsprincipes (4) is?
- Fonologisch principe - Morfoloigsch principe - Sylllabisch principe - Etymologisch principe
56
Spellingsstrategieën (2) is?
- Directe spellingsstrategie | - Indirecte spellingsstrategie
57
Indirecte spellingsstrategieën (5) is?
- Fonologische spellingsstrategie - Woordbeeldstrategie - Regelstrategie - Analogiestrategie - Hulpstrategie
58
Strategieën technisch lezen (5) is?
- Elementaire leeshandeling - Lezen met behulp van de visuele woordvorm - Lezen met behulp van klankclusters en spellingpatronen - Lezen met behulp van morfologische analsye - Lezen met behulp van de context
59
Bottom-up model is?
De lezer begint met het lezen van de letters, dan woord opbouw, woordgroepen en geeft tot slot betekenis aan de zin
60
Top-down model is?
Lezer maakt gebruik van zijn voorkennis en context
61
Interactieve model is?
Interactie tussen het top-down- en bottom-up model
62
Functies van taal (3) is?
- Communicatieve functie - Conceptualiserende functie - Expressieve functie
63
Schrijfstrategieën (2) is?
- Vertellend schrijven | - Denkend schrijven
64
Schrijfvaardigheden (6) is?
- Bepalen doel, publiek en tekstsoort - Verzamelen, selecteren en ordenen van de inhoud - Structureren van de tekst - Formuleren - Resiveren - Verzorgen van de tekst
65
Structuren van een tekst (3) is?
- Stapel structuur - Verhaal structuur - Betoog structuur
66
Literaire genre is?
Teksten met dezelfde kenmerken
67
Functies van jeugdliteratuur (6) is?
- Ontspannende functie - Creatieve functie - Emotionele functie - Informatieve functie - Opvoedende functie - Esthetische functie
68
Beoordelen van jeugdliteratuur (3) is?
- Literaire criteria - Pedagogische criteria - Ideologische criteria
69
Cognitieve taalfuncties (3) is?
- Rapporteren - Redeneren - Projecteren
70
Sociale taalfuncties (4) is?
- Zelfhandhaving - Zelfsturing - Sturing van anderen - Structurering van een gesprek
71
Strategieën om woordbetekenis te onthouden (3) is?
- Herhalen en opschrijven - Ophalen uit het geheugen - Woord produceren