Letter A Flashcards
First Column is Dutch Word. Second column is English word (50 cards)
1
Q
aan
A
on 8
2
Q
aanbieden
A
to offer 14
3
Q
de aanbieding
A
offer 14
4
Q
aandoen
A
to put on 14
5
Q
aangifte doen
A
to report (a crime) 18
6
Q
aanhebben
A
to have on 13
7
Q
aankomen
A
to arrive 12
8
Q
aantrekkelijk
A
attractive 14
9
Q
de aardappel
A
potato 5
10
Q
het abonnement
A
subscription 14
11
Q
het accent
A
accent 11
12
Q
de accountant
A
accountant 11
13
Q
achter
A
behind 8
14
Q
de achternaam
A
surname 1
15
Q
het adres
A
address 1
16
Q
afbreken
A
to break 10
17
Q
afgaan
A
to go down 12
18
Q
afgelopen
A
past 9, last few 9
19
Q
afrekenen
A
to pay / settle the bill 3
20
Q
afscheid nemen
A
to say goodbye 1
21
Q
afsnijden
A
to cut off 13
22
Q
de afspraak
A
date / appointment 4
23
Q
afspreken
A
to set a date / make an appointment 4
24
Q
de agenda
A
diary 4
25
ah
ah 13
26
al
already 1
27
al lang
for a long time 2
28
allebei
both 7
29
alleen
only 6
30
allemaal
everyone 1
31
allergisch
allergic 9
32
allerlei
all kinds of 7
33
alles
everything 3
34
als
as 6, if 18
35
alsjeblieft
please 5
36
alstublieft
please 3
37
altijd
always 5
38
alvast
in the meantime 6
39
ander(e)
other 1, 2
40
anders
otherwise 9, different
41
anders nog iets
anything else 5
42
de andijvie
endive 5
43
het antwoord
answer 1
44
de apotheek
pharmacy 9
45
het appartement
apartment 8
46
de arm
arm 9
47
de auto
car 13
48
de automaat
vending machine 14
49
de avond
evening 6
50
het avondeten
dinner, evening meal 17
