m&n erfelijkheid Flashcards

(26 cards)

1
Q

eigenschappen

A

elk mens heeft eigenschappen zichtbaar (vorm neus, oog kleur) ontzichtbaar (vorm darmen, karakter)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

aangeboren of erfelijk

A

dingen die je van je moeder of je vader geerfd, word in DNA vastgesteld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

niet-erfelijk

A

eigenschappen die je zelf veroorzaakt zoals je haar verven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

cel

A

het kleinste info van een klein wezen die alle erfelijke info bevat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

celkern

A

onderdeel van de cel waar alle info is opgeslagen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

chromosomen

A

de erfelijke info

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

chromosoomparen

A

de ervelijke info komt in paren een van de moeder ander van de vader

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

gen

A

erfelijke info voor een eigenschap

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

DNA

A

de stof waarvan de erfelijke info is gemaakt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

fenotype

A

wat je aan de buitenkant ziet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

genotype

A

erfelijke info die op je genen ligt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

lichaamscellen

A

cellen waar de chromosomen in paren komen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

voortplantingscellen

A

cellen waar de chromosomen enkelvoud voorkomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

karyogram

A

een foto waar je de cromosomen kunt zien

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

geslachtschromosomen

A

23e cromosomenpaar waar het geslacht word bepaald

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

x- en y-chromosoom

A

XX is een vrouw XY is een man

17
Q

oerknal

A

een klein bolletje spatte uit een tot het heelal

18
Q

oersoep

A

een vloeibare massa waaruit de eerste levende cellen zijn ontstaan

19
Q

fossielen

A

resten van dieren die in gesteente bewaard zijn

20
Q

charles darwin

A

de grond leggen van de evolutietheorie

21
Q

evolutietheorie

A

de theorie die de onstaan van de aarde verklaart

22
Q

variatie

A

nakomelingen zijn allemaal een beetje anders

23
Q

strijd om te bestaan

A

de nakomelingen moeten strijden om te overleven

24
Q

overleving van de best aangepaste

A

de best aangepaste heeft meeste kans om te overleven

25
natuurlijke selectie
de natuurlijke omgeving kiest de gene die er het best bij hoort
26
mutatie
een fout in de deling van cellen waardoor nieuwe eigenschappen ontstaan