maatschappijleer Flashcards

(57 cards)

1
Q

strafbaar gedrag

A

als je de wetregels overtreedt, linkerkant van de weg fietsen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

overtreding

A

licht strafbaar feit, openbaar dronkenschap

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

misdrijven

A

ernstig strafbare feiten, inbraak en moord

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

criminaliteit

A

alle misdrijven volgens de wet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

verdachte

A

als de politie denkt dat jij een strafbaar feit hebt gepleegd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

bevoegdheden

A

politieagenten mogen bijv id-kaart checken of arresteren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

preventie

A

het voorkomen van criminaliteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

repressie

A

hard bestraffen van criminaliteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

tweesporenbeleid

A

ene spoor preventie andere spoor repressie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

4 belangrijke kenmerken van een rechtsstaat

A

grondrechten, machtenscheiding, legaliteitsbeginsel en onafhankelijke rechtsspraak

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

grondrechten

A

in de grondwet staan de grondrechten van de burgers, vrijheid van godsdienst

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

machtenscheiding

A

verschillende actoren met macht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

legaliteitsbeginsel

A

je bent alleen strafbaar als je de wetregels overtreedt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

onafhankelijke rechtsspraak

A

rechters zijn onpartijdig en onafhankelijk om zo een eerlijk besluit te kunnen nemen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

nalatigheid

A

je doet iets niet wat je wel had moeten doen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

strafzaak

A

onderzoek waarin de rechter veroordeeld of iemand schuldig is of niet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

onschuldpresumptie

A

je bent onschuldig tot de rechter bewijst dat je schuldig bent

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

hoger beroep

A

naar een andere rechter zodat die ook nog een keer naar die zaak kan kijken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

rechtszaak

A

als 2 actoren niet uit hun meningsverschil komen dan kunnen ze naar de rechter gaan om te laten oordelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

hoe verloopt een zaak?

A

opening, aanklacht, ondervraging, verklaring, requisitoir, pleidooi, laatste woord en vonnis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

orde

A

door regels meer veiligheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

democratie

A

het volk regeert

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

vrijheid

A

mensen mogen dan hun mening geven

24
Q

mensenrechtdilemma

A

dilemma voor actoren hoeveel vrijheid burgers mogen hebben in een land

25
dictatuur
extreem links wil gelijkheid en extreem rechts wil geen gelijkheid
26
dilemma van rechtsstaat
We willen vrijheid en veiligheid
27
democratie van rechtsstaat
een samenleving waarin mensen worden beschermd tegen en door de overheid
28
universele verklaring voor de rechten van de mens (UVRM)
uitspraken over welke rechten mensen hebben zoals vrijheid en gelijke rechten en het recht op een eerlijke rechtszaak
29
macht
het vermogen om het gedrag van een ander te beïnvloeden
30
machtsmiddel
het middel om het gedrag van een ander te beïnvloeden
31
functie/beroep
een docent kan jou uit de les sturen vanwege zijn functie
32
kennis en vaardigheden
een dokter kan jou medicijnen geven omdat hij daar kennis over heeft
33
status/aanzien
een beroemd persoon krijgt veel media aandacht omdat diegene een bepaalde status heeft
34
overtuigingskracht
een politicus kan stemmen winnen, omdat hij met overtuiging kan spreken
35
geld
met geld kun je iemand omkopen om iets te doen
36
geweld (militaire macht)
in een oorlog proberen mensen macht uit te oefenen door geweld te gebruiken
37
aantal personen
met ene grote groep demonstreren maakt meer indruk
38
toegang tot de media
mensen die via de media iets kunnen laten weten
39
formele macht
macht die is vastgelegd in wetten en regels
40
informele macht
macht die je hebt zonder machtsmiddel
41
gezag
macht die geaccepteerd wordt
42
referendum
verkiezing over 1 maatschappelijk probleem
43
trias politica
scheiding van macht
44
trias politica 3 actoren
wetgevende macht, uitvoerende macht en rechterlijke macht
45
wetgevende macht
parlement
46
parlement
Eerste en Tweede kamer
47
uitvoerende macht
regering
48
rechterlijke macht
zij toetsen de wetten
49
injectienaald theorie
mensen nemen alles van sociale media zomaar over
50
agendasetting-theorie
de media bepaald waar je over praat en denkt
51
selectieve waarneming
je selecteert zelf informatie die je wilt zien of lezen
52
kiesrecht
mensen mogen stemmen bij verkiezingen
53
parlementaire democratie
samenleving waarin het volk bij verkiezingen het parlement kiest
54
democratisering
steeds meer mensen hebben inspraak, rechten en macht
55
grondwet artikel 4
kiesrecht
56
grondwet artikel 8
vrijheid van vereniging
57
grondwet artikel 9
vrijheid van vergadering