memory Flashcards

(31 cards)

1
Q

van welke 3 basis processen is geheugen afhankelijk?

A

encoding, storage (opslag) en retrieval (ophalen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

wat is encoderen?

A

het proces van het waarnemen van een stimuli

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

wat is storage?

A

informatie moet opgeslagen worden in het lange termijn geheugen, zodat het later weer opgehaald kan worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

wat is retrieval?

A

ophalen van informatie uit het geheugen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

welke soorten geheugen zijn er?

A

lange termijn-, expliciet- en impliciet geheugen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

in welke 2 soorten kan je het lange termijn geheugen onderverdelen?

A

in expliciet en impliciet.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

wat is expliciet?

A

bewust moeite doen om informatie op te halen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

wat is impliciet?

A

dingen die je niet bewust hoeft op te halen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

in welke 2 soorten kan je het expliciet geheugen onderverdelen?

A

semantisch en episodisch

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

wat is semantisch

A

het gaat over kennis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

wat is episodisch?

A

wat gaat over persoonlijke ervaringen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

in welke 2 soorten kan je het impliciet geheugen onderverdelen?

A

procedureel en priming

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

wat is procedureel?

A

vaardigheden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

wat is priming?

A

hoe je gedrag van te voren kan beinvloeden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

wat houdt het model ‘levels of processing’ in?

A

de mate van de verwerking van nieuwe informatie bepaalt hoe goed je die informatie onthoudt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

wat is maintenance rehearsal?

A

de methode van blijven herhalen, dit is allen effectief of korte termijn.

17
Q

wat is elaborative rehearsal?

A

op een meer diepgaande manier oefenen, meer inspanning om het te begrijpen, dit is effectief op lange termijn en bedenk vragen voor jezelf.

18
Q

wat houdt het model ‘transfer appropiate processing’ in

A

de match tussen encoderen en retrieval is belangrijk. dit is van invloed hoe je kennis opslaat. het opslaan en onthouden van informatie.

19
Q

wat houdt het ‘neural network model’ in?

A

je kan snel associeren, dus verbind je de ene gedachte met de andere, onbewust. je schakelt snel in je hoofd

20
Q

wat houdt het ‘multiple memory system’ in?

A

het is een apart geheugensysteem in het brein met eigen specialisaties.

21
Q

wat houdt het ‘information processing’ model in?

A

er zijn 3 fasen van verwerken. sensorisch geheugen, korte- en lange termijn geheugen.

22
Q

omschrijf de 3 fasen van verwerking

A

het sensorisch model houdt iets 1 sec vast. het korte termijn geheugen houdt het tijdelijk vast (telnummer of adres) het lange termijn geheugen houdt het permanent opgeslagen.

23
Q

wat is retrieval?

A

het ophalen van kennis

24
Q

wat zijn retrieval cues?

A

dingen die je helpen om informatie op te halen

25
wat is state dependent memory?
een cue waarbij je informatie beter ophaalt als je in dezelfde gemoedstoestand bevind waarin je het hebt geleerd. dus bijv. onder invloed van wiet.
26
wat is specific memory?
een cue waarbij je informatie beter ophaalt als je je in dezelfde ruimte bevindt waarin je het hebt geleerd.
27
wanneer is een fonologische cue nodig? (rijmen)
als een retrieval incompleet is. (het geheugennetwerk is semantisch opgebouwd)
28
wat is een interferentie?
de ene informatie overlapt de andere. het belemmert de opslag.
29
welke soorten interferenties zijn er?
retroactief en proactief
30
wat is retroactief?
terug in de tijd gaan. het 1e wat ik geleerd heb refereert met het 2e, dus het zorgt ervoor dat ik het 1e niet meer weet.
31
wat is proactief?
het 2e wat ik geleerd heb refereert met het 1e wat ik heb geleerd, dus het zorgt dat ik het 2e niet meer weet.