Mens - Informatie Flashcards

(54 cards)

1
Q

Semiotiek

A

De studie naar de werking van tekens, e.g:
* letters (alfabet)
* karakters (b.v. het Chinese schrift)
* woorden (het systeem is het totale lexicon)
* morsetekens, brailletekens
* verkeersborden, pictogrammen
* gebaren, iconen
* voorwerpen (een witte vlag, een steen door de ruit, een sluier).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Semiotische ladder

A

Beneden naar boven:
* PHYSICAL WORLD: signals, traces, physical distinctions, hardware, physical tokens, component density, speeds, economics, laws of nature, …
* EMPIRICS: pattern, variety, noise, entropy, channel capacity, codes, efficiency, redundancy, …
* SYNTACTICS: formal structure, language, logic, data, records, deduction, software, files, …
* SEMANTICS: meanings, propositions, validity, truth, signification, denotations, …
* PRAGMATICS: intentions, communication, conversations, negotiations, speech acts, …
* SOCIAL WORLD: beliefs, expectations, commitments, contracts, social laws, culture, …

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Fysieke tekens

A

Het fysieke niveau houdt zich bezig met alle mogelijke manieren om een teken te vormen. De tekens kunnen op zichzelf al betekenis hebben, of in combinatie met elkaar (b.v. klanken die samen een woord vormen).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Het empirische niveau

A

De manier waarop alle tekens (theoretisch) kunnen worden gecombineerd, geobserveerd of verstoord. Patronen en combinaties, variatie, ruis, entropie, redundantie, efficientie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Syntax

A

Bepaalt wat geldige ( en niet-geldige) combinaties van tekens (woorden en zinnen) zijn. De ‘betekenis’ van een zin op syntactisch niveau is als volgt gedefinieerd: twee formules hebben dezelfde betekenis als de ene vanuit de andere kan worden afgeleid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Morfologie

A

Morfologie is in het algemeen de leer van de woordstructuur en de woordvorming. De morfologie houdt zich bezig met morfemen, de kleinste betekenisdragende eenheden in een woord.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Syntaxis

A

Syntaxis is het meest uitgebreide deelgebied, waar traditioneel twee vormen van zinsontleding naast elkaar worden gebruikt:
* taalkundige ontleding ofwel woordontleding
* redekundige ontleding ofwel zinsontleding

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Semantiek

A

Houdt zich bezig met de betekenis van woorden, zinnen of langere teksten of andere talige uitingen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

2 semantische principes

A

Objectivisme: de vertaling van een syntactische structuur naar de fysieke wereld is voor iedereen hetzelfde.
* De wereld is principieel of daadwerkelijk objectief te kennen.

Constructivisme: legt nadruk op het feit dat kennis tot stand komt door een actieve constructie, eerder dan een passieve representatie van de werkelijkheid.
* wij passen voortdurend de (subjectieve) betekenis van een woord of zin bij, vooral wanneer we beseffen dat er sprake is van spraakverwarring of andere misverstanden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Pragmatiek

A

Doorgaans wordt een bepaalde communicatie-uiting gedaan met een bepaalde bedoeling, een bepaalde intentie.
We verwachten dan dat de andere partijen (mensen of systemen) reageren zoals wij het bedoeld hebben, e.g: Dat iemand het licht uitschakelt als je zegt dat het licht nog aan is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Kennisbanken

A

Een kennisbank is een gespecialiseerde databank voor de opslag en het beheer van ’kennis’. Een kennisbank is de basis voor een collectie van kennis. Normaliter bestaat een kennisbank uit specifieke kennis met betrekking tot een organisatie. […] Voor structuur en zoekmogelijkheden is classificatie van de data in een kennisbank onontbeerlijk.

Kennisbanken kom je in allerlei verschillende vormen tegen, waaronder:
* Gestructureerde relationele databases (SQL)
* Enigszins gestructureerde niet-relationele databases (NoSQL, faceted search)
* Ongestructureerde vrije tekst (information retrieval, zoekmachines)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Relationele databases

A
  • Data wordt opgeslagen in een of meer tabellen, waarbij elke tabelrij een unieke identificatie (een ‘key’) heeft.
  • Elke rij (of ‘record’) beschrijft een entiteit (zoals een klant of een product)
  • De kolommen staan voor de verschillende eigenschappen (of ‘attributes’) van die entiteit (naam, adres, kleur, prijs)

Verschillende databases die gedeeltelijk overlappende gegevens bevatten, kunnen worden gekoppeld.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wanneer zijn databases nuttig?

A

Wanneer:
* Informatie kan worden beschreven op een coherente, gestructureerde manier.
* Alle entiteiten (zoals studenten, vakken, docenten) dmv dezelfde (beperkte) selectie eigenschappen kunnen worden beschreven.
* De relaties tussen die entiteiten logisch, beperkt en consistent zijn.
* De benodigde informatie (voor bijvoorbeeld het roosteren van vakken) beperkt is en kan worden vertaald in simpele (of ook complexe) vaste zoekvragen (queries).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

SQL

A

Structured Query Language
SELECT <attribute>
FROM <table list>
WHERE <condition></condition></attribute>

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Niet-relationele databases

A

NoSQL, Voor dit soort databases is het niet nodig dat entiteiten altijd (en alleen maar) dezelfde eigenschappen hebben. Ze bieden de mogelijkheid tot consistentie, maar bieden vooral ook flexibiliteit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Faceted search

A

De facetten waarmee je je zoekopdracht kunt verfijnen, kunnen vooraf vastgelegde attributen zijn, of automatisch zijn ontdekt.
Deze manier van stap-voor-stap filteren is erg populair (en makkelijk) in webshops.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Information Retrieval (IR)

A

Houdt zich bezig met het zoeken naar informatie in documenten, naar documenten zelf, naar metadata die de documenten beschrijft, en het zoeken binnen databases, naar tekst, audio, beelden, of data.
* Een document of metadata wordt ‘vertaald’ in een reeks termen met een bepaald gewicht.
* De relevantie van deze ‘vertaalde’ documenten wordt dan bepaald op basis van gelijkenis met de zoekopdracht.
* Vaak is er voorbereiding nodig voor IR, bijvoorbeeld opschoning van teksten om ruis, stopwoorden, synoniemen, homoniemen etc te verwijderen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Stemming

A

‘Stemming’ is het verwijderen van verbuigingen en vervoegingen (zoals meervoudsvormen, verkleinvormen) om elk woord tot een basisvorm te reduceren. Computer -> comput (Porter Stemmer)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Lemmatisering

A

Lemmatiseren is net als stemming een algoritmisch proces om woorden tot een basisvorm te reduceren. Echter, in tegenstelling tot een stemming-algoritme, maakt een lemmatizer wél gebruik van de context van een woord.

Lemmatiseren is taalkundig correcter en levert betere resultaten op. Maar lemmatiseren is ook lastiger om (goed) te implementeren en het proces duurt ook langer.
* In veel gevallen is stemming daarom de betere, praktischere keuze

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Het semantische web

A

Tim Berners-Lee: “Het Semantic Web is een uitbreiding van het huidige Web, waarin alle informatie op een gestructureerde manier wordt omschreven, zodat computers en mensen beter kunnen samenwerken.”

Het Semantic Web biedt een gemeenschappelijke basis om data van verschillende applicaties of websites met elkaar te delen en te hergebruiken. Het is een samenwerking onder leiding van het internationale orgaan voor internetstandaarden, het World Wide Web Consortium W3C

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

De lagen van het sematische web

A
  • User Interface & Applications
  • Trust
  • Proof
  • Unifying Logic
  • Crypto
  • Query: SPARQL
  • Ontology: OWL
  • RDFS
  • RULE: RIF
  • Data interchange: RDF
  • XML
  • URI/IRI
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Aanname van een gesloten wereld

A

De aanname van een gesloten wereld (closed-world assumption) is de aanname dat alles waarvan niet expliciet bekend is dat het waar is, onwaar is. Het tegenovergestelde is de aanname van een open wereld (open-world assumption) die stelt dat een gebrek aan kennis niet een onwaarheid hoeft te betekenen.

23
Q

RDF

A

RDF is een model om informatie over entiteiten op het WWW weer te geven.
* Met name: metadata over die entiteiten (zoals titel, auteur, versie, publicatiedatum, …)

In RDF worden entiteiten geïdentificeerd door Web Identifiers (Uniform Resource Identifiers, URIs). RDF volgt hierbij strikt de volgende triple-structuur: subject - predicate - object. Oftewel: onderwerp - gezegde/predicaat - lijdend voorwerp

Bijvoorbeeld: ‘Peter is interested in Sweden’ subject: http://www.peter.de/foaf.rdf#me; predicate: foaf:interest; object: http://en.wikipedia.org/wiki/Sweden;

24
Q

RDF Schema en ontologieën

A

RDF Schema (RDFS) is een verzameling klassen binnen RDF die worden gebruikt om ontologieën te beschrijven.

25
Dublin Core (DC)
Een standaard voor het beschrijven van content op het internet. Dit omvat zowel geschreven teksten op webpagina’s als content in XML-formaat.
26
Friend Of A Friend (FOAF)
FOAF is ontwikkeld als een machine-leesbare ontologie, die personen beschrijft, de relaties met andere personen en voorwerpen, en de interacties hiervan.
27
Linked data
Gestructureerde gegevens die gelinkt zijn aan andere gegevens en daardoor beter bruikbaar zijn in semantische queries.
28
LOD-Cloud
Het project "Linking Open Data" vertaalt bestaande datasets in RDF en maakt ze beschikbaar, zodat ze met Linked-Data-technieken aan elkaar te koppelen zijn.
29
SPARQL
Een SPARQL-query bestaat uit de volgende onderdelen: * Prefixdeclaraties, om de lange URIs af te korten * Datasetdefinities: welke RDF-grafen nodig zijn voor de query * Resultaatbeschrijving: welke attributen (vanuit welke dataset) je wilt weten * Zoekpatroon: aan welke voorwaarden moeten de resultaten voldoen * Optionele verdere zaken als filters, volgorde en andere wensen
30
Kennisgrafen
Een kennisgraaf is een kennisbank die entiteiten bevat, samen met hun attributen. De relaties tussen die entiteiten worden weergegeven als een graaf.
31
Verschillen gebuikers en ontwerpers
* Ander soort technische vaardigheden * Gebruikers kijken op verschillende manieren naar computers * Ontwerpers weten wel hoe een programma of website aan de achterkant werkt * Gebruikers kunnen een interface gebruiken, maar niet verbeteren (op persoonlijke instellingen na, wellicht) * Gebruikers willen vooral hun doel bereiken, met welk programma of website maakt niet echt uit
32
Ongewenste en genegeerde gebruikers
Ongewenste gebruikers zijn die gebruikers die een systeem niet (zouden) mogen gebruiken, om juridische reden, of vanwege privacyproblemen of veiligheidsrisico’s. Genegeerde gebruikers mogen het systeem best gebruiken, maar het is niet speciaal voor hen ontworpen.
33
Cognitive frameworks
Een ‘cognitive framework’ is een programma dat de interactie van gebruikers met een systeem simuleert.
34
Serendipitous browsing:
Gebruikers hebben niet echt een doel of concrete focus: bijvoorbeeld nieuws lezen, online winkels doorpluizen, door Facebook scrollen.
35
Exploratory seeking:
Gebruikers hebben een globaal doel, maar hebben meer informatie nodig om dit te bereiken: bijvoorbeeld zoeken naar een leuke vakantiebestemming.
36
Semi-directed browsing:
Gebruikers weten vrij precies wat ze willen, maar weten niet waar en hoe ze dit kunnen vinden. Bijvoorbeeld leeractiviteiten.
37
Known-item search:
(ook bekend als ‘directed browsing’), Gebruikers weten wat ze zoeken en kunnen dit ook benoemen. Bijvoorbeeld een specifiek boek dat ze bij Bol of Amazon willen kopen.
38
Re-finding
Deze categorie wordt vaak vergeten; het komt heel vaak voor dat we iets zoeken dat we al eerder hebben gezien, gelezen, gedaan of gekocht.
39
Information foraging
De theorie is gebaseerd op het idee dat mensen die op zoek zijn naar informatie zich net zo gedragen als dieren op zoek naar eten. De theorie gaat er vanuit dat mensen (en dieren), binnen hun mogelijkheden, de beste strategie kiezen om met zo weinig mogelijk moeite (verbruikte energie) het beste resultaat krijgen (een volle maag, de benodigde kennis). De theorie van Information Foraging bestaat uit drie delen: * Information patch models, die beschrijven hoe ons informatielandschap (analoog aan natuurlijke landschappen) er uitziet. * Information scent models, die beschrijven hoe we reageren op signalen als menu’s, links, teksten en labels (net zoals roofdieren hun neus gebruiken). * Information diet models, die beschrijven in welke volgorde we zoeken en wanneer we ‘verzadigd genoeg’ zijn.
40
Information patches
Informatie is verdeeld in ‘bosjes’. Net als een vogel op zoek naar bessen, maken wij ook beslissingen hoe lang we bezig zijn met ‘between-patch foraging’ en ‘within-patch foraging’. * Iemand die bessen zoekt, moet beslissen wanneer het tijd wordt om een nieuwe struik te zoeken (dat kost tijd, de ‘between-patch time’). * Zodra een goede struik is gevonden, is het tijd om de bessen te plukken (dat kost tijd, ‘within-patch foraging’).
41
Rate-of-Gain
De verhouding tussen de verwachte winst per informatie-item en de verwachte tijd om die items te vinden.
42
Information scent
Als mensen informatie zoeken en browsen op het web, dan zijn ze - bewust en onbewust - telkens keuzes aan het maken wat de beste volgende stap is. Deze beslissingen nemen ze op basis van de cues die ze op het scherm zien, zoals de paginatitels, illustraties, menu-items, of ook de geloofwaardigheid die ze aan een bron hechten. Analoog aan roofdieren op zoek naar een prooi in de leefomgeving noemen we dit de ‘informatiegeur’ - Information Scent.
43
Clickbait
“Clickbait is [...] het gebruik van een misleidende, sensationele titel van een artikel, video en dergelijke, in een poging om de lezer tot een muisklik te verleiden en zo meer inkomsten uit internetreclame te genereren."
44
Afstemming
Het proces dat zich afspeelt tussen twee of meer individuen waardoor de symbolische representaties en de individuele contexten van die individuen steeds meer op elkaar lijken. Het scheppen van de voorwaarden voor een soepel verloop van het communicatieproces * Opbouw van relevante achtergrondinformatie en vaardigheden * aannames, paradigma’s, mindset, waarden, taal, spelregels, … * (De)activatie van de relevante informatie en processen * aandacht, taalmodules, gedrag, achtergrondinformatie, … * Coördinatie van de informatie en processen * onderscheid oude/nieuwe informatie, verifiëren, foutencorrectie, …
45
Principe 1 Achtergrondinformatie
Om te communiceren heb je niet alleen kennis nodig over (de betekenis van) de symbolen, maar ook informatie over de achtergrond/context van het gesprek. Achtergrondinformatie: Mentale concepten die a priori informatie representeren m.b.t. het gespeelde spel: 1. De relevante objecten, hun relaties en eigenschappen 2. Kennis, vermoedens, verwachtingen, voorkeuren, aannames, verplichtingen, wensen, etc. met betrekking tot 1.
46
Principe 2 Activatie
Alleen een representatie van achtergrondinformatie is niet voldoende, maar deze moet geactiveerd worden. Communicatiekanaal * Aandacht trekken * roepen, aanbellen, aanraken, beurt geven, … Geschikte symboolmodules * Welke symbolen worden gebruikt? * taal, woordkeuze, dialect, accent, lichaamstaal, … Relevante achtergrondinformatie * Wat weet ik al over het betreffende domein? * kennis, ervaring, verlangens, vermoedens, vermogens, … * Welk spel wordt gespeeld? * zetten: vragen, antwoorden, beloven, weigeren, … * doelen: informatieoverdracht, kennismaking, onderhandeling, … * rollen: docent/student, ober/klant, patiënt/dokter, werkgever/werknemer, … * setting: feestje, zaal, kamer, restaurant, …
47
Common ground (cg)
Gemeenschappelijke mentale wereld, cg heeft een recursief karakter, is individueel, maar is ook inherent onzeker. De Common Ground is * Dynamisch: onderhavig aan wijzigingen * Incompleet: beperkt overzicht * Incoherent: gebrek aan samenhang * Inconsistent: strijdige informatie * Inaccuraat: geen exacte representatie
48
Communicatieonderzoek
* Activatie van de CG * Wijze van framen en focusseren * Opbouw van de CG * De keuze voor de codering en inhoud van de boodschap * Coördinatie van de CG * De betekenis van bepaalde boodschappen * Opzettelijke schending van de regels voor het gebruik van de CG * Raadsels, humor, indirecties, bluf, ironie, …
49
Activatie van de Common Ground Wijze van framen en focusseren
Framen (vooraf) Nonverbaal * kleding, leeftijd, geslacht, identiteit, … Verbaal * taalgebruik, dialect, vocabulair, accent, … Focusseren (tijdens) Nonverbaal * wijzen, perceptieve opvallendheid, acties, ... Verbaal * introduceren, vragen, benoemen, … * ‘We gaan het hebben over ...’, ‘Wat weet jij al van de situatie?’, ‘Zoals ik al eerder zei …’, ‘Weet je nog, toen we …’, …
50
Opbouw van de Common Ground Keuze voor de codering
Gemeenschappelijke mentale context (discourse focus) * ‘Jan ziet Marie op straat. Hij fluit.’ Gemeenschappelijke fysieke context (spatiële focus) * ‘Pak dit blokje↑’
51
Opbouw van de Common Ground Weglaten van informatie
Gemeenschappelijke mentale context (presupposities) * Het is Emma (niet) gelukt haar rijbewijs te halen → Emma probeerde haar rijbewijs te halen. Gemeenschappelijke mentale context (discourse focus) * ‘Ik heb een college gevolgd. De docent boeide niet.’ Gemeenschappelijke fysieke context (spatiële focus) * ‘Pak eerst dit blokje (↑) . Pak daarna het onderliggende blok.’ Gemeenschappelijke fysieke én mentale context (functionele focus)
52
Coördinatie van de Common Ground De betekenis van boodschappen
Verifiëren, bevestigen, herstellen: ‘Echt waar?’ → kan ik het aan de CG toevoegen? ‘Afgesproken!’ → het is aan de CG toegevoegd ‘Helemaal mee eens’ → het is aan de CG toegevoegd ‘Dat heb je al gezegd’ → dat zat al in mijn CG ‘Jij komt toch pas morgen?’ → bevatte mijn CG verkeerde informatie?
53
Bluf
Introductie van (oneigenlijke) presupposities. Leidinggevende - ondergeschikte L: Waarom zijn uw resultaten zo slecht? → GC: de resultaten van de ondergeschikte waren slecht Politie - verdachte P: Hoe laat was u op de plaats delict aanwezig? → GC: de verdachte was op plaats delict aanwezig
54
Stereotypering
Default aannames over de eigenschappen c.q. common ground van de gebruiker