MET begrippen Flashcards
(108 cards)
Uit welke moleculen bestaat het plasmamembraan
fosfolipiden dubbellaag
membraan eiwitten
cholesterol bij dierlijke cellen
werking cholesterol hoge temperatuur
remt de thermische bewegingen van vetzuurstaarten waardoor het membraan niet te vloeibaar wordt
werking cholesterol lage temperatuur
remt de kristallisatie van de vetzuren waardoor het membraan niet te vast wordt
functies van membraaneiwitten
transport
enzymactiviteit
signaaltransductie
cel-cel herkenning
cel-cel binding
verbinden van het cytoskelet met extra cellulaire matrix
welke twee soorten membraan eiwitten zijn er
integraal membraaneiwit
perifeer membraaneiwit
hoogsmeltpunt
lange en/of verzadigde vetzuren
laagsmeltpunt
korte en/of onverzadigde vetzuren
Hoe beïnvloed je de vloeibaarheid/bewegelijkheid van het membraan
vaster= lange en verzadigde vetzuren en vloeibaarder= korte en onverzadigde vetzuren
integraal membraaneiwit
eiwit dat geheel door het membraan heen steekt
perifeer membraaneiwit
eiwit dat geassocieerd is met het membraan maar er niet in steekt
passief transport
gaat met de concentratiegradient mee en kost geen energie
actief transport
gaat tegen de concentratie gradient in en kost wel energie
vormen van passief transport
osmose
diffusie
geleide/vergemakkelijkt transport
geleide/vergemakkelijkt transport
gaat via kanaaltjes of transport eiwitten
vormen van actief transport
Na+ en K+ pomp
proton pomp
co-transporters
Na+ en K+ pomp
Drie Na+ binden aan het transporteiwit
hierna zal de hydrolyse van ATP plaats vinden waardoor een fosfaat aan het eiwit gaat hangen
dit levert de energie voor de vormverandering
Na de vormverandering zullen de Na+ het transporteiwit verlaten aan de ander kant
twee K+ binden aan het transporteiwit
fosfaat laat los waardoor het eiwit weer naar zijn originele vorm veranderd
K+ zullen de pomp verlaten en het proces kan weer opnieuw beginnen
proton pomp
een proton pomp is een elektrogene pomp. De pomp gebruikt ATP om een gradient te maken, het elektrogeen verplaats de lading zodat er spanning over het membraan ontstaat
co-transport
twee verschillende transporteiwitten staan met elkaar in verbinding
exocytose
transport naar buiten
endocytose
transport naar binnen
isotoon
er gaat even veel water de cel in en uit
hypotoon
er gaat meer water de cel in dan uit
hypertoon
er gaat meer water de cel uit dan in
indirect contact
via signaalmoleculen