Methoden in PID Flashcards

(35 cards)

1
Q

S-data

A

zelfrapportering

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

O-data

A

Observeerdersrapportering

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

T-data

A

Testgegevens

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

L-data

A

Levensgegevens (life data)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Variabelen

A

Een kenmerk dat verschillende waarden kan aannemen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Kwantitatieve variabele

A

Waarden drukken verschil uit in gradatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Kwalitatieve variabele

A

Waarden drukken verschillende soorten/groepen uit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Soorten verbanden (3)

A

Kwalitatief-kwalitatief
Kwalitatief-kwantitatief
Kwantitatief-kwantitatief

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

r > 0 (richting verband)

A

Positieve samenhang

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

r < 0

A

Negatieve samenhang

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Correlatie is afhankelijk van (2)

A

He gemiddelde

De standaarddeviatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Sterkte van verband (2)

A

Vuistregels van Cohen 1988

Verklaarde variantie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Soorten correlatie (6)

A
O-correlatie
P-correlatie
Q-correlatie
R-correlatie
S-correlatie
T-correlatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

O-correlatie

A

Tussen momenten over variabelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

P-correlatie

A

Tussen variabelen over momenten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

R-correlatie

A

tussen variabelen over personen

17
Q

S-correlatie

A

Tussen personen over momenten

18
Q

T-correlatie

A

Tussen momenten over personen

19
Q

Factor analyse

A

Statistische techniek die toelaat verbanden tussen groter aantal variabelen inzichtelijk te maken aan de hand van kleiner aantal variabelen

20
Q

Betrouwbaarheid

A

Mate waarin een bepaalde maat een betrouwbare meting is

21
Q

Test-hertest betrouwbaarheid

A

correlatie tussen test op twee verschillende momenten

22
Q

Interne consistentie

A

Mate waarin items van dezelfde test onderling correleren

23
Q

Interbeoordeelaars betrouwbaarheid

A

Correlatie tussen scores van verschillende beoordeelaars

24
Q

Validiteit

A

Mate waarin een test meet wat het beoogt te meten

25
Gezichtsvaliditeit
Meet de test op het eerste zicht wat het beoogt te meten
26
Prediciteve validiteit
Kan de test een extern criterium bepalen
27
Convergente validiteit
Correleert de test met andere tests van dezelfde eigenschap
28
Discriminante validiteit
Meet de test niet wat het niet zou moeten meten
29
Construct validiteit
Meet de test het theoretisch construct dat het zou moeten meten
30
Naive methode
Niet geobserveerde eigenschappen afleiden uit r-matrix aan de hand van visuele inspectie
31
Factoranalytisch model
Model om correlaties te verklaren op basis van onderliggende, latente dimensies
32
Communaliteit: heterogene test
Lage communaliteit
33
Communaliteit: homogene test
Hoge communaliteit
34
Communaliteit
Mate waarin gemeenschappelijke factor(en) meespeelt in test
35
Hogere orde factoranalyse
Toepassing factoranalyse nadat een oblieke rotatie is toegepast