mobiliteit - verbes réguliers Flashcards
(38 cards)
boucler- attacher
vastklikken - vastmakken
changer
veranderen
se déplacer
zich verplatsen
atteindre - arriver qqpart
geraken
faire la navette
pendelen
porter *
dragen - droeg(en) - gedragen
écraser *
overijden - overreed - overreden - overreden
déposer
afzetten
aller chercher
ophalen
traverser
oversteken - stak(en) over - overgestoken
voler *
stelen - stal(en) - gestolen
encourager
aanmoedigen
provoquer
veroorzaken
convenir *
afspreken - sprak(en) af- afgesproken
parcourir
afleggen
accompagner
begeleiden
protéger
beschermen
conseiller
aanraden
partager
delen
faire attention *
uitkijken - uitkeek - uitkeken - uitgekeken
distraire
afleiden
dépendre de *
afhangen van - hing(en) af - afgehangen
comprendre *
begrijpen - begreep - begrepen
décrire *
beschreef - beschreven - beschreven