Models/Meetinstrumenten Flashcards
(52 cards)
Frailty phenotype van Fried
Vragenlijst
1
Domeinen:
-Wandelsnelheid
-Gewichtsverlies
-Fysieke activiteit
-Grip strength
-Vermoeidheid
Score:
0 = robuust
1-2 domeinen positief = pre-fragiel
3 of meer domeinen positief = fragiel
Doel: prognose geven voor het ontwikkelen van negatieve gevolgen
Accumulation of deficits model van Rockwood
Vragenlijst
1
70 items
Score via frailty index scores:
Aantal positief items van 70 delen door 70, bv 7/70 = 0,1
Ernstige frailty (>of= 0,30)
Matige frailty (>of=0,15 en <0,30)
Lage frailty (<0,15)
In tegenstelling tot Fried dat het niet een aantal specifieke risicofactoren zijn die kwetsbaarheid bepalen maar eerder een opeenstapeling van verschillende factoren. Hoe meer factoren aanwezig hoe kwetsbaarder een persoon.
Tilburg Frailty Indicator (TFI)
Vragenlijst
1
2 delen:
- Deel 1 uit tien belangrijke determinanten of risicofactoren van fragiliteit
- Deel 2 uit 15 vragen over componenten van fragiliteit
Score:
Niet kwetsbaar (0-4 punten)
Kwetsbaar (5-9 punten)
Zeer kwetsbaar (10-15 punten)
Doel:
Vaststellen of fragiliteit aanwezig is en in welk domein.
TFI is vooral gevalideerd op zelfstandig wonende 75-plussers.
Groningen Frailty Indicator (GFI)
Vragenlijst
1
15 ja/nee vragen over verschillende fysieke domeinen maar ook over medicatie, valincidenten, geheugen en depressie.
Score:
>4 items positief = fragiliteit
Frail scale
Screening
1
FRAIL
Fatigue, resistance, ambulation, illness, loss of weight
Score:
Robuust = 0
Pre-frail = 0-2
Frail = 3-5 punten
Clinical frailty scale
Observation
1
Mensen indelen in negen mogelijke categorieën aan de hand van een observatie en beschrijving.
Snelle schaal want observatie via pictogrammen.
Edomonton frail scale
Meetinstrument
1
Meetinstrument op negen fragiliteitsdomeinen, er worden ook 2 tests afgenomen (de kloktekentest en de TUG). De andere domeinen (die 9) worden aan de hand van observaties of vragen gescoord. Meeste items gescoord op een score van 0-2 met een hogere score = hogere fragiele status.
KATZ-schaal
De KATZ-schaal is een schaal om de zorgzwaarte index te bepalen –> hieraan zijn bepaalde subsidies gekoppeld.
Er wordt gekeken naar 6 domeinen:
-eten
-zich wassen
-zich verplaatsen
-zich kleden
-toiletbezoek
-incontinentie
Elke activiteit krijgt score 1-4
Vanaf score 3 op een item is dat hulpbehoevend voor dat item
O,A geen kinesitherapie in dagprijs
B, CD, C en D wel kinesitherapie in dagprijs
Bepaald:
financiële tegemoetkoming
tijd op wachtlijst
de mogelijkheid tot betaald overleg tussen hulpverleners rondom een thuiswonende patiënt
Multidisciplinair overleg (MDO)
1
Afstemmen van de zorg en ondersteuning voor deze persoon in zijn thuissituatie.
Voorwaarden:
-Minstens 3 verschillende organisaties of disciplines moeten aanwezig zijn, minstens twee uit de eerstelijnszorg)
-Patiënt/vertegenwoordiger moet toestemming geven. Patient is aanwezig op overleg of verklaard dat aanwezigheid niet nodig is
Verschil GDT of niet-GDT
Geïntegreerde dienst voor thuisverzorging.
GDT niet mogelijk als al 1x dat jaar heeft plaatsgevonden of niet alle voorwaarden voldaan zijn.
Barthel Index
Bepaalt of iemand algemene dagelijkse activiteiten (ADL) zelfstandig kan uitvoeren. Hier
kijken we eerder hoe zelfstandig iemand is en niet hoe beperkt iemand is in tegenstelling tot KATZ-schaal.
Bestaat uit tien items.
De items hebben betrekking op de afgelopen 24-48 uur. Een hoge score op de Barthel index komt overeen met een hoge mate van zelfstandigheid
Score:
0-4: volledig hulpbehoevend
5-9: ernstig hulpbehoevend
10-14: wel hulp nodig, maar kan veel zelf
15-19: redelijk tot goed zelfstandig
20: volledig zelfstandig
De Barthel-index moet een registratie zijn van wat de patiënt doet en geen registratie van wat de patiënt zou
kunnen. Het belangrijkste doel is het vaststellen van de mate van onafhankelijkheid van hulp (lichamelijk of met woorden), hoe weinig dan ook en ongeacht de oorzaak. Wanneer de patiënt behoefte heeft aan toezicht, dan
betekent dit ‘niet onafhankelijk’.
–> Om onafhankelijk te kunnen zijn, mag de patiënt gebruikmaken van hulpmiddelen
Mini-mental state exam (MMSE)
1
De MMSE is een test die wordt gebruikt als er een vermoeden is van een geheugenprobleem of dementie
Bevat 20 items en de te behalen scores variëren van 0-30 punten, hogere score is beter cognitief functioneren.
<24 is afwijkend
Ontwikkeld om volgende cognitieve functies te evalueren:
-taal
-praxis (praktijk/oefeningen)
-concentratie
-geheugen
-oriëntatie
Montreal Cognitive Assessment (MOCA)
1
Meet ook cognitieve achteruitgang, sensitiever dan MMSE.
8 domeinen:
Executieve functies
Visuospatiële vaardigheden
Aandacht
Concentratie
Werktempo
Taal
Kortetermijngeheugen
Oriëntatie
Score van 0-30, 26 of hoger is normaal, 27 als de persoon van minder dan 12 jaar formele opleiding heeft genoten.
Kloktekentest
1
Vermogen geëvalueerd om complee activiteiten te plannen via een visuoconstructieve taak (frontale en temporo-pariëtale functies). Deze vaardigheden zijn namelijk als eerste aangetast bij dementie.
SHULMAN-scoring:
0-5 in tabel van slecht tot goed.
BelRAI (Resident Assessment Instrument)
1
Het in kaart brengen van de zorgbehoeften van ouderen in woonzorgcentra op een gestandaardiseerde en uniforme wijze om zo de zorgplanning te ondersteunen en te optimaliseren. Belgische versie van de InterRAI, 4 domeinen: fysiek, cognitief, psychisch en sociaal.
Er zijn uitbreidingen van de InterRAI:
InterRAI HC: home care/ thuis zorg
InterRAI PC: palliative care/ palliatieve zorg
InterRAI LTCF: long take care facility (voor bewoners van WZC)
Het BelRAI is wel
Registratie instrument
Hulp bij zorgplanning
Ondersteuning beleid
Het BelRAI is niet:
Medisch dossier
Verpleegkundig dossier
Registratie voor financiering
Visual Analogue Scale (VAS)
2
Subjectieve meting van de intensiteit van vertigo, lichthoofdigheid, disequilibrium of oscillopsie op een schaal van 10cm.
Dizziness Handicap Inventory (DHI)
2
De DHI is een tool om de mate van beperking die de patiënt ervaart ten gevolge van de vestibulaire stoornis in kaart te brengen. Bestaat uit 25 vragen en gaat over dagelijks leven, goede tool om sujectieve verbetering mee na te gaan.
Vestibular rehabilitation benefit questionnaire (VRBQ)
2
22 vragen om de evolutie van revalidatie te evalueren
4 subschalen:
-duizeligheid
-bewegingsgerelateerde duizeligheid
-angst
-levenskwaliteit
Motion sensitivity quotient (MSQ)
2
De MSQ werd ontwikkeld om een subjectieve score te geven aan de persoonlijke gevoeligheid als reactie op beweging. De test bevat het plaatsen van persoon in verschillende posities om zo te zien welke bewegingen duizeligheid voortbrengen.
Score:
0-10 = mild
11-30 = matig
31-100 = ernstig
Standing reach test
2
Testen van balans en wil om buiten de BOS te eiken. De persoon wordt gevraagd om zo ver mogelijk naar voor te reiken, dit wordt gemeten met een lintmeter.
<15,24 cm zeer hoog valrisico
Functional balance test
2
Valrisico bij ouderen beoordelen (zowel statisch, rotatie, sagittale bewegingen)
Fukuda’s stepping test
2
Beoordeelt stabiliteit tijdens het marcheren ter plaatse (50 of 100 stappen) eerst met open ogen en dan met gesloten
normaal minder dan 50cm voorwaarts en 30° rotatie
patiënten met UHV gaan roteren naar de richting van de disfunctie
TUG
2
Meet tijd die persoon nodig heeft om op te staan uit een stoel, 3 meter te lopen, om te keren, terug te lopen en te gaan zitten. Hulpmiddel of orthese mag, fysieke hulp of aanmoediging niet.
-11,1 Sec bij mensen met vestibulaire disfunctie (5x meer kans op valincident dan in de vorige 6 maanden)
-Bij een vestibulaire disfunctie moet je aan de patiënt vragen de test twee keer uit te voeren, een keer naar rechts en een keer naar links draaiend, zo kan je assymetrie ontdekken.
<10 sec = normaal
11-20 kwetsbare (fragiele) ouderen
>20 sec, verdere evaluatie vereist
Dynamic Gait Index
2
Kwantificeren van gangdysfunctie, score <19 is verhoog valrisico.
LASA Physical Activity Questionnaire (LAPAQ)
3
Indicatie voor fysieke activiteit voor ouderen.