Moeilijke Woorden Flashcards
(22 cards)
1
Q
Scio (scire)
A
Weten
2
Q
Ago (agere)
A
Drijven, voeren, doen, handelen
3
Q
Deinde
A
Daarna
4
Q
Quod
A
Omdat
5
Q
Sic
A
Zo
6
Q
Iam
A
Al, reeds
7
Q
Atque
A
En
8
Q
Nam
A
Want, namelijk
9
Q
Certus
A
Zekee
10
Q
Paro (parare)
A
Gereedmaken, voorbereiden
11
Q
Ingenium
A
Karakter, talent
12
Q
Regnum
A
Rijk, heerschappij
13
Q
Annus
A
Jaar
14
Q
Par, paris
A
Gelijk (aan), opgewassen (tegen)
15
Q
Habeo (habere)
A
Hebben, houden
16
Q
Aurum
A
Goud
17
Q
Tango (tangere)
A
Aanraken
18
Q
Dico (dicere)
A
Zeggen, spreken,noemen
19
Q
Tollo (tollere)
A
Optillen, oppakken, wegnemen
20
Q
Fugio (fugere)
A
Vluchten
21
Q
Nos
A
Wij, ons
22
Q
Omnia
A
Alle dingen, alles