Natuurzaken het lichaam Flashcards

(18 cards)

1
Q

warmbloedig

A

een lichaam dat zijn eigen temperatuur regelt. ook als het buiten koud of warm is, jou lichaam blijft hetzelfde. zoogdieren en vogels zijn warmbloedig.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

koudbloedig

A

een lichaam kan zijn eigen temperatuur niet regelen. daarom is het altijd netto koud of warm als de omgeving. veel dieren zijn koudbloedig. vissen en insecten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

koolzuurgas

A

het gas dat vrijkomt, als mensen en dieren ademhalen. zij ademen koolzuurgas uit, planten ademen het in.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

de longen

A

een orgaan dat zuurstof uit de lucht haalt. mensen zoals zoogdieren, vogels en reptielen hebben longen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

de bladgroenkorrels

A

heel kleine groene korrels in de bladeren van en plant. de bladgroenkorrels vangen zonlicht op.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

het huidmondje

A

een heel kleine opening aan de onderkant van het blad van een plant. De plant ademt in en uit door de huidmondjes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

de luchtpijp

A

de buis waardoor de lucht van je neus naar de mond gaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

de astma

A

een ziekte waarbij de adembuis smaller wordt en er slijm in zit. mensen met astma kunnen daardoor moeilijker ademhalen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

bloedsomloop

A

het rondgaan van je bloed door je lichaam

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

de slagader

A

de grootste bloedvaten waarin het zuurstofrijke bloed van het hart naar de haarvaten lopen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

de verslaving

A

het gevoel dat je niet meer zonder een bepaalde stof kunt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

het virus

A

een stofje dat een ziekte verspreidt zoals een griepvirus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

de antistof

A

een stof die je lichaam maakt om te voorkomen dat een virus nog een keer je lichaam kan binnendringen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

het vaccin

A

een stof met dode of zwakke virussen. een vaccin wordt in je lichaam gespoten daardoor gaat je lichaam antistoffen aanmaken tegen het virus.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

de insuline

A

een stof die je lichaam maakt om te voorkomen dat er teveel suiker in je bloed komt. als je suikerziekte hebt, krijg je insuline ingespoten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

zetpil

A

een pil die je niet inslikt maar die je in je poeperd duwt. Het geneesmiddel in de pil trekt door de darmwand in het in bloed

17
Q

de transfusie

A

bloed van een donor geven aan iemand die extra bloed nodig heeft

18
Q

bloeddonor

A

iemand die bloed geeft.