ne Flashcards
(48 cards)
1
Q
zet geen komma voor en en of
A
zinnen correct begrenzen
2
Q
bovendien
A
opsomming
3
Q
zet achter een zin een punt het maakt niet uit of de zin een of meer mededelingen
A
zinnen correct begrenzen
4
Q
zet een komma tussen twee persoonsvormen
A
zinnen correct begrenzen
5
Q
om te beginnen
A
opsomming
6
Q
en
A
opsomming
7
Q
vervolgens
A
tijdsverloop
8
Q
nu
A
tijdsverloop
9
Q
ook
A
opsomming
10
Q
achter een vraagzin een vraagteken
A
zinnen correct begrenzen
11
Q
daarna
A
tijdsverloop
12
Q
naast
A
opsomming
13
Q
zet voor een voegwoord een komma
A
zinnen correct begrenzen
14
Q
tenslotte
A
opsomming
15
Q
door
A
oorzaak gevolg
16
Q
verder
A
opsomming
17
Q
omdat
A
rede
18
Q
eerst
A
tijdsverloop
19
Q
nadat
A
tijdsverloop
20
Q
later
A
tijdsverloop
21
Q
daardoor
A
oorzaak gevolg
22
Q
namelijk
A
rede
23
Q
toch
A
tegenstelling
24
Q
want
A
rede
25
doordat
oorzaak gevolg
26
bijvoorbeeld
voorbeeld
27
echter
tegenstelling
28
maar
tegenstelling
29
immers
rede
30
dus
conclusie samenvatting
31
zo
voorbeeld
32
zoals
voorbeeld
33
als
voorwaarde
34
als ... dan
voorwaarde
35
wanneer
voorwaarde
36
tenzij
voorwaarde
37
daarom
conclusie samenvatting
38
kortom
conclusie samenvatting
39
al met al
conclusie samenvatting
40
verwijzen kort enkelvoud mannelijk
deze die
41
verwijzen kort enkelvoud vrouwelijk
deze die
42
verwijzen kort enkelvoud onzijdig
dit dat
43
verwijzen kort meervoud
deze die
44
verwijzen enkelvoud bz vnw ps vnw mannelijk
hij hem zijn
45
verwijzen enkelvoud bz vnw ps vnw vrouwelijk
zij ze haar
46
verwijzen enkelvoud bz vnw ps vnw onzijdig
het zijn
47
meervoud mensen
zij ze hen hun
48
meervoud dieren dingen
ze hun