ne wrds+lezen Flashcards

(46 cards)

1
Q

inleiding

A
  • eerste deel van tekst
  • duidelijk gemaakt wat het ow van tekst is
  • vaak een voorbeeld/grappig verhaaltje (anekdote)
  • de lezer word er nieuwsgierig van
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

slot

A
  • belangrijkste uit tekst kort herhaald

- soms naar toekomst kijken of aanhaken aan inleiding

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

hoofdgedachte

A

één zin die samenvat wat er over ow gezegd word
(ow=onderwerp)
-meestal in inleiding of slot

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

precies lezen

A

tekst goed lezen van de 1e tot laatste zin

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

emoticons

A

speciale tekens voor sms, msn , e-mail

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

toepassing

A

datgene waarvoor iets word gebruikt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

interpunctie

A

leestekens

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

tekens

A

symbolen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

gemoedstoestanden

A

gevoelens, emoties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

varianten

A

andere vormen of versies die gemaakt zijn naar de gewone vorm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

franje

A

versiering

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

interpeteren

A

begrijpen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

taalbeheersing

A

de taal op een goede manier kunnen gebruiken, zoals spellen en schrijven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

relativeren

A

zeggen of inzien dat iets minder extreem of erg is dan het lijkt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

creatief

A

voortbrengend; scheppend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

normen

A

criteria;maatstaven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

geconstateerd

A

vast gesteld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

reduceren

A

terug brengen tot een kleiner aantal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

doelde op

A

had op het oog; bedoelde

20
Q

betrekking

21
Q

streven

A

wat je probeert te bereiken

22
Q

efficiëntie

A

manier om met zo weinig mogelijk middelen iets te bereiken

23
Q

prullaria

24
Q

standaard

25
spaarzaamheid
zuinigheid; neiging om weinig te gebruiken
26
parate kennis
wat je meteen weet zonder diep na te denken
27
vernuftig
slim bedacht
28
patronen
vormen die steeds herhaald worden
29
onbeklemtoonde
zonder klemtoon; nadruk
30
complex
ingewikkeld
31
verondersteld
aangenomen; verwacht
32
stimuleert
heeft een gunstig effect op; bevordert
33
alfabetisering
leren lezen, schrijven
34
naar behoren
zoals het zou moeten
35
verval
sterke achteruitgang
36
tongval
spesifieke uitspraak van taal/accent
37
zich onderscheiden
anders zijn dan andere; opvallen door eigen kenmerken
38
te wensen overlaten
niet goed of onvoldoende zijn
39
niet wakker liggen van
zich geen zorgen maken over
40
van hetzelfde laken een pak
net zo, op dezelfde manier
41
gesneden koek
duidelijk/bekend, gemakkelijk
42
abracadabra
onbegrijpelijke taal
43
2 vliegen in een klap
in één keer 2 voordelen hebben
44
als een paal boven water staan
zeker zijn
45
de noodklok luiden
alarm slaan
46
signaalwoorden
vind je vaak bij een voorbeeld | zoals, bijvoorbeeld, neem, zo enz.