Ned-Spaans 50 zinnen b1 - I

Question 1

Waar is de dichtstbijzijnde supermarkt?

Answer 1

Dónde está el supermercado más cercano?

Question 2

Ik moet brood en melk kopen.

Answer 2

Tengo que comprar pan y leche.

Question 3

Hoeveel kost dit T-shirt?

Answer 3

¿Cuánto cuesta esta camiseta?

Question 4

Ik hou erg van boeken lezen.

Answer 4

Me gusta mucho leer libros.

Question 5

Hoe laat begint de film?

Answer 5

¿A qué hora empieza la película?

Question 6

De bus komt over vijf minuten aan.

Answer 6

El autobús llega en cinco minutos.

Question 7

Kun je me helpen met deze taak?

Answer 7

¿Puedes ayudarme con esta tarea?

Question 8

Het is vandaag erg warm.

Answer 8

Hace mucho calor hoy.

Question 9

Wat wil je eten voor het avondeten?

Answer 9

¿Qué quieres comer para la cena?

Question 10

Ik ga drie keer per week naar de sportschool.

Answer 10

Voy al gimnasio tres veces por semana.

Question 11

Dit weekend gaan we naar het strand.

Answer 11

Este fin de semana vamos a la playa.

Question 12

Weet je waar de wc is?

Answer 12

¿Sabes dónde está el baño?

Question 13

Ik wil gitaar leren spelen.

Answer 13

Quiero aprender a tocar la guitarra.

Question 14

Mijn huis is dicht bij het park.

Answer 14

Mi casa está cerca del parque.

Question 15

Hoe voel je je vandaag?

Answer 15

¿Cómo te sientes hoy?

Question 16

Ik heb wat water nodig, alsjeblieft.

Answer 16

Necesito un poco de agua, por favor.

Question 17

Welke dag is het vandaag?

Answer 17

¿Qué día es hoy?

Question 18

Mijn vrienden komen me morgen bezoeken.

Answer 18

Mis amigos vienen a visitarme mañana.

Question 19

Ik ben erg moe na het werk.

Answer 19

Estoy muy cansado después del trabajo.

Question 20

De trein vertrekt om precies acht uur.

Answer 20

El tren sale a las ocho en punto.

Question 21

Kun je dat herhalen, alsjeblieft?

Answer 21

¿Puedes repetir eso, por favor?

Question 22

Gisteren ging ik met mijn moeder naar de markt.

Answer 22

Ayer fui al mercado con mi madre.

Question 23

Ik ontbijt altijd om zeven uur ’s ochtends.

Answer 23

Siempre desayuno a las siete de la mañana.

Question 24

Mijn broer studeert aan de universiteit.

Answer 24

Mi hermano está estudiando en la universidad.

Question 25

Hoe oud ben je?

Answer 25

¿Cuántos años tienes?

Question 26

Ik hou ervan om naar nieuwe plekken te reizen.

Answer 26

Me encanta viajar a nuevos lugares.

Question 27

De hond slaapt op de bank.

Answer 27

El perro está durmiendo en el sofá.

Question 28

Heb je mijn sleutels gezien?

Answer 28

¿Has visto mis llaves?

Question 29

We hebben meer tijd nodig om het project af te maken.

Answer 29

Necesitamos más tiempo para terminar el proyecto.

Question 30

Vandaag heb ik een belangrijke vergadering op kantoor.

Answer 30

Hoy tengo una reunión importante en la oficina.

Question 31

Het eten hier is erg lekker.

Answer 31

La comida aquí es muy deliciosa.

Question 32

Waarom kom je vanavond niet naar het feest?

Answer 32

¿Por qué no vienes a la fiesta esta noche?

Question 33

De lucht is vandaag erg bewolkt.

Answer 33

El cielo está muy nublado hoy.

Question 34

Ik wil Spanje bezoeken komende zomer.

Answer 34

Quiero visitar España el próximo verano.

Question 35

Ik begrijp niet wat je zegt.

Answer 35

No entiendo lo que dices.

Question 36

Kun je langzamer praten, alsjeblieft?

Answer 36

¿Puedes hablar más despacio, por favor?

Question 37

Mijn auto staat in de garage.

Answer 37

Mi coche está en el taller.

Question 38

Ik ben op zoek naar een cadeau voor mijn vriendin.

Answer 38

Estoy buscando un regalo para mi amiga.

Question 39

Hoe laat gaan de winkels hier open?

Answer 39

¿A qué hora abren las tiendas aquí?

Question 40

Mijn buurman heeft een hele mooie kat.

Answer 40

Mi vecino tiene un gato muy bonito.

Question 41

Van wat voor muziek hou je?

Answer 41

¿Qué tipo de música te gusta?

Question 42

Het museum is gesloten op maandag.

Answer 42

El museo está cerrado los lunes.

Question 43

Ik sta op zondag altijd vroeg op.

Answer 43

Siempre me levanto temprano los domingos.

Question 44

Ik moet vandaag mijn dokter bellen.

Answer 44

Tengo que llamar a mi médico hoy.

Question 45

Mijn kinderen spelen in de tuin.

Answer 45

Mis hijos están jugando en el jardín.

Question 46

De bibliotheek is naast de school.

Answer 46

La biblioteca está al lado de la escuela.

Question 47

Waar kan ik een treinkaartje kopen?

Answer 47

¿Dónde puedo comprar un billete de tren?

Question 48

Ik ben erg enthousiast over het concert van morgen.

Answer 48

Estoy muy emocionado por el concierto de mañana.

Question 49

Het zeewater is erg koud in de winter.

Answer 49

El agua del mar está muy fría en invierno.

Question 50

Wat zijn je plannen voor het weekend?

Answer 50

¿Qué planes tienes para el fin de semana?