nederlands Flashcards

(24 cards)

1
Q

Wat is een vers?

A

Een regel in een gedicht (1 zin)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is een strofe?

A

Verzen die samen horen (meerdere zinnen samen, tussen strofen witregel)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is een refrein?

A

Gelijke versregels komen terug (een stukje herhaal zich)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is ritme in poëzie?

A

De afwisseling tussen beklemtoonde en onbeklemtoonde lettergrepen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is enjambement?

A

Een zin die doorloopt over meerdere verzinnen, de dichter breekt de zin af op een onnatuurlijke plaats

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat zijn de 3 soorten eindrijm?

A
  1. Gepaard rijm (AABB)
  2. Gekruist rijm (ABAB)
  3. Omarmend rijm (ABBA)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is vrij vers?

A

Een gedicht dat niet rijmt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is alliteratie?

A

De 1e klinkers/medeklinkers van 2/meer beklemtoonde woorden zijn identiek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is een vergelijking in poëzie?

A

Een overeenkomst tussen 2/meerdere personen/zaken, met woorden zoals: als, zoals, gelijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is een metafoor?

A

Een vorm van beeldspraak waarbij geen vergelijkingswoord gebruikt wordt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is personificatie?

A

Dieren, levenloze voorwerpen worden als persoon voorgesteld of krijgen menselijke eigenschappen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is overdrijving in poëzie?

A

Een bepaalde eigenschap wordt extra overdreven, vorm van ironie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat zijn de verschillen tussen Belgisch-Nederlands en Nederlands?

A
  1. Verschillende tongval
  2. Verschillen in woordenschat
  3. Natiolecten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Hoe schrijf je de stam van Engelse werkwoorden in het Nederlands?

A

De stam schrijf je op dezelfde manier als in het Engels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat gebeurt er als een Engelse stam eindigt op dubbele medeklinker?

A

Vernederlands je stam en schrijf een enkele medeklinker

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat gebeurt er als een Engelse stam eindigt op -le?

A

Schrijf dan in de Nederlandse stam -el

17
Q

Wat is het verschil tussen actieve en passieve zinnen?

A

Actieve zin: onderwerp voert de handeling zelf uit; passieve zin: handeling komt op de voorgrond

18
Q

Wat is een mythe?

A

Een verhaal waarin goden, halfgoden of helden uit het verleden een hoofdrol hebben

19
Q

Wat zijn de 5 soorten tekststructuren?

A
  1. Probleemstructuur
  2. Onderzoeksstructuur
  3. Maatregelstructuur
  4. Evaluatiestructuur
  5. Handelingsstructuur
20
Q

Wat zijn initiaalwoorden?

A

Bestaan uit de 1e letters van een woord en je leest het letter voor letter

21
Q

Wat zijn letterwoorden?

A

Bestaan uit de 1e letters van een woord en je leest het als een woord

22
Q

Wat zijn de soorten voornaamwoorden?

A
  1. Persoonlijk voornaamwoord
  2. Bezittelijk voornaamwoord
  3. Vragend voornaamwoord
  4. Wederkerend voornaamwoord
  5. Wederkerig voornaamwoord
23
Q

Waaruit bestaat een goede vacature?

A
  1. Functie
  2. Taakomschrijving
  3. Profiel
  4. Type job
  5. Bedrijfsinfo
  6. Contactpersoon/contactmogelijkheid
24
Q

Hoe ziet een goed cv eruit?

A

Aantrekkelijk, correct, duidelijk en gepast geheel met personalia, vaardigheden, studierichting en werkervaring