nederlands/frans Flashcards
chaptire 2 (77 cards)
1
Q
de verjaardag
A
l’anniversaire
2
Q
het enig kind
A
la fille/le fils unique
3
Q
het kledingstuk
A
le vêtement
4
Q
de ouders
A
les parants
5
Q
de slaapkamer
A
la chambre
6
Q
lachen
A
rogoler
7
Q
zoeken
A
chercher
8
Q
tv-kijken
A
regarde la télé
9
Q
aller en ville
A
naar de stad gaan
10
Q
jouer à la console
A
gamen
11
Q
wachten
A
attendre
12
Q
vanavond
A
ce soir
13
Q
nog
A
encore
14
Q
andere
A
autre
15
Q
gescheiden
A
divorcé(e)
16
Q
vervelend
A
casse-pied
17
Q
groot
A
grande
18
Q
zwart
A
noir
19
Q
wit
A
blanc
20
Q
nieuw
A
nouveau
21
Q
het konijn
A
le lapin
22
Q
de kat
A
le chat
23
Q
de hamster
A
le hamster
24
Q
de vogel
A
l’oiseau
25
de kip
la poule
26
de koe
la vache
27
het huisdier
l'animal de companie
28
de tweelingbroer
le frère jumeau
29
de tweelingzus
la soeur jumeau
30
nemen
prendre
31
kiezen
choisir
32
slapen
dormir
33
bestaat
exister
34
mooi
beau/belle
35
schattig
adorable
36
actief
actif, active
37
gelukkig(maar)
heureusement
38
anders
sinon
39
omdat
parce que
40
(wat)vreselijk
quelle horreur
41
het ijsje
la glace
42
de neef
le cousin
43
de nicht
la cousine
44
de afspraak
le rendez-vous
45
de mobiele telefoon
le portable
46
blij
content(e)
47
verbonden
interdit
48
helpen
aider
49
dus
donc
50
nu
maintenant
51
de woonkamer
le salon
52
het toilet
les toilettes
53
de badkamer
la salle de bains
54
de garage
le garage
55
de tuin
le jardin
56
de tafel
la table
57
de stoel
la chatise
58
het zwembad
la picine
59
het scherm
l'écran
60
het uitzicht
la vue
61
de decoratie
la décoration
62
de berg
la montagne
63
de hele wereld
le omde entier
64
de verdieping
l'etage
65
de zee
la mer
66
het centrum
le centre
67
het kasteel
le château
68
hij bevind zich
il se trouve
69
doorbrengen
passer
70
reizen
voyager
71
uitnodigen
inviter
72
kletsen
dicuter
73
na
après
74
helaas
heureusement
75
dichtbij
près de
76
enkele
quelqeus
77
naast
à côté de
