Nederlands in actie - Hf 1 Flashcards
(99 cards)
1
Q
adopteren
A
to adopt
2
Q
beer- de
A
bear- the
3
Q
beest- het
A
beast- it
4
Q
benieuwd (naar)
A
curious about)
5
Q
bereiken
A
reaches
6
Q
bescheiden
A
modest
7
Q
beschilderen
A
paint
8
Q
bewaren
A
save
9
Q
bezit- het
A
owns- it
10
Q
creatief
A
creatively
11
Q
daarvan
A
of them
12
Q
dankbaar (voor)
A
grateful for)
13
Q
dierbaar
A
precious
14
Q
doelpunt- het
A
goal- it
15
Q
droom- de
A
dream- the
16
Q
eigenschap- de
A
property- the
17
Q
enthousiast
A
enthusiastic
18
Q
ergeren- zich – (aan)
A
to be annoyed- to be annoyed (at)
19
Q
ernstig
A
serious
20
Q
fluisteren
A
to whisper
21
Q
fotograaf- de
A
photographer- the
22
Q
geboorte- de
A
birth- the
23
Q
geboorteland- het
A
native country- it
24
Q
geduldig
A
patient
25
gevaarlijk
dangerous
26
gevoel- het
feeling- it
27
gitaar- de
guitar- the
28
gouden
golden
29
grappig
funny
30
hangen (aan)
hanging on)
31
held- de
hero- the
32
herinnering- de (aan)
memory- the (of)
33
horloge- het
watch- it
34
indrukwekkend
impressive
35
krant- de
newspaper- the
36
lawaai- het
noise- it
37
leeftijd- de
age- the
38
medisch
medical
39
meekrijgen
get
40
meemaken
to experience
41
merken (van)
brands (of)
42
mezelf
myself
43
muzikaal
musical
44
onderzoek- het (– doen (naar))
research- doing (to)
45
oogziekte- de
eye disease- the
46
oplossing- de
solution- the
47
orkest- het
orchestra- it
48
paard- het
horse- it
49
persoonlijk
personal
50
piano- de
piano- the
51
platteland- het
countryside- it
52
precies
precisely
53
presentator- de
presenter- the
54
project- het
project- it
55
publiceren
to publish
56
rammelaar- de
rattle- the
57
rapper- de
rapper- the
58
realiseren- zich
realize- realize
59
rechten
rights
60
roots- de
roots- the
61
schijf- de
disk- the
62
schilderen
to paint
63
schreeuwen
shout
64
show- de
show- the
65
sommige
some
66
spullen- de
stuff- the
67
sterk
strong
68
stilstaan (bij)
dwell on)
69
stimuleren
stimulate
70
sturen (aan / naar)
send (to/to)
71
taptap- de
taptap- the
72
tekenen
to draw
73
tekening- de
drawing- the
74
telefoon- de
telephone- the
75
tijdschrift- het
magazine- it
76
trots (op)
to be proud of)
77
uitkiezen
choose
78
uitkomen
Hatch
79
uitverkopen
sell out
80
universitair
university
81
vernoemen (naar)
name after)
82
verwarren
to confuse
83
verwerken (in)
process in)
84
vierdejaarsstudent- de
fourth year student- the
85
vliegen
to fly
86
vlinder- de
butterfly- the
87
vooral
mainly
88
voorlopig
provisional
89
voornemen- het
intention- it
90
vrolijk
cheerful
91
wereld- de
world- the
92
wetenschappelijk
scientific
93
zelfreflectie- de
self-reflection- the
94
zelfs
even
95
zicht- het (op – hebben)
sight- to have
96
ziekenhuis- het
hospital- it
97
ziekte- de
disease- the
98
zingen
to sing
99
zorgen voor
take care of
