nederlandse uitdrukkingen Flashcards
(10 cards)
1
Q
een luistervink zijn
A
iemand zijn die stiekem afluistert
2
Q
zich blind staren op iets in het duister
A
te veel naar één eigenschap kijken
3
Q
in het duister tasten
A
er niets over weten; geen aanknopingspunten hebben
4
Q
te tanden laten zien
A
laten merken dat je niet bang bent en dat je je heel fel zal verdedigen
5
Q
naar meer smaken
A
er nog van willen hebben
6
Q
horen, zien en zwijgen
A
wel waar nemen , maar er verder niks over zeggen
7
Q
het oor strelen
A
aangenaam klinken
8
Q
nattigheid voelen
A
merken dat er iets niet klopt
9
Q
de stal ruiken
A
merken dat je bijna thuis bent en zich daardoor haasten.
10
Q
wie niet horen wil, moet voelen
A
als je niet gehoorzaamd, krijg je straf