NEUS Flashcards

1
Q

Diagnose primaire ciliaire dyskinesie?

A

Trilhaarbiopt en cultuur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Primaire cilaire dyskinesie: 3 gevolgen

A
  1. Deficiënte afvoer mucus –> chronische sinusitis, bronchitis en bronchiëctasiën
  2. Mannelijke infertiliteit
  3. Situs inversus (50%)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

PCD + situs inversus = ?

A

Syndroom van Kartagener

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Secundaire ciliaire dyskinesie: na wat?

A

Door schade aan cilia, bv. BLWI

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Epitheel van sinussen?

A

Respiratoir trilhaarepitheel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Functies sinussen (5)?

A
  1. Resonantieruimte
  2. Lichtere schedel
  3. Reuk ondersteunen
  4. Mucociliair transport
  5. Aëratie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Vorming sinussen volledig op XX jaar.

A

12

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

2 uitmondingen van de sinussen (naam en locatie) en welke sinussen ze bevatten?

A
  1. Ostio-meataal complex (onder conchea media dus meatus medius): frontaal, maxillaris en ant ethmoidalis
  2. Recessus spheno-ethmoidalis (onder concha superior dus meatus superior): sphenoidalis en post ethmoidalis
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

6 functies neus

A
  1. Ademhaling
  2. Airconditioning
  3. Reiniging
  4. Resonantie
  5. Reuk: drank/voedsel en gevaar
  6. Esthetiek: neus ~ karaktertrekken
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Airconditioning: hoe en wat?

A
  • Bevochtigen: mucuslaag verzadigt de lucht met waterdamp (verlies 0,5L per dag!)
  • Verwarmen: contact lucht met grote oppervlakte mucosa en submucosale vaatplexus
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Reinigen: welke structuren dragen bij?

A
  • Filtratie door haren vestibulum: grote partikels
  • Mucociliar transport: kleine partikels die gevangen worden
  • Specifieke afweer: IgA/M/E, lymfocyten en mestcellen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Resonantie: welke klanken en wanneer falen?

A

M, N en NG gaat niet bij verstopte neus. Andere klanken door afsluiten orofarynx.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Ademhaling: flow?

A

Laminair: inademen via middenste neusgang, uit via onderste

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Weerstand in neus bij ademhalen door? (3)

A
  1. Conchae en zwellichamen (cyclus)
  2. Vorm skelet
  3. Beweeglijkheid neusvleugels
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

2 structuren die vernauwing en dus turbulentie geven bij inademen?

A

Conchae en isthmus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

4 onderzoeksmethodes van neus en sinussen?

A
  1. Voorste rhinoscopie
  2. Achterste rhinoscopie
  3. Neusendoscopie
  4. Onderzoek doorgankelijkheid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Voorste rhinoscopie: hoe, met wat, wat zie je (houding hoofd) en waar let je op?

A
  • Spreiden neusvleugels met speculum (beentjes niet tegen septum!) onder 45°
  • Mbv koplamp kijken: vooroverbuigen hoofd is onderste deel, achterover is bovenste deel.
  • Asymmetrie, slijmvlies, conchae en doorgankelijkheid.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Hulp bij neusendoscopie (2)?

A

LA + decongestiva, zeker bij dikke endoscopen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Achterste endoscopie: welke 3 instrumenten en wat doet de pt?

A
  • Spiegeltje, spatel en hoofdlamp

- Door de neus ademen: palatum molle zakt en geeft zo beter zicht.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Achterste endoscopie: let op voor (2)?

A

Braak- en wurgreflex

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat omringd de opening van de buis van Eustachius in de nasofarynx?

A

Torus tubarius

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

3 neusdoorgankelijkheids-onderzoeken en leg uit?

A
  1. Proef van Zwaardemaker: ademen op spiegel: condensvlekken even groot?
  2. Rhinomanometrie: drukverval en debiet meten is weerstand berekenen voor beide neusholte.
  3. Akoestische rhinometrie: met geluidsgolven de doorsnede meten van de neusopening.
    - -> 2 + 3 doen met en zonder decongestiva. Als geen effect: structureel probleem, anders slijmvliesprobleem.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

4 symptomen furunkel uitwendige neus en verwekker?

A

Rood, zwelling, pijn koorts; S. aureus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Furunkel: risico op … ? Waarom?

A

Trombose sinus cavernosus omdat de venen van de neus en onderlip via vv. facialis en ophthalmica zonder kleppen hierin uitmonden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Furunkel: R/? Wat ZEKER niet?

A
  • Systemische AB
  • Lokaal verwekende zalf
  • GEEN incisie: sepsis!
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Vestibulitis: wat en oorzaken (Z)?

A

= ontsteking van de huid in het vestibulum veroorzaakt door chronische rhinitis met secreties of gebrekkige neushygiëne/peuteren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Vestibulitis: R/?

A

Goede neushygiëne en evt. lokale AB zalf

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Verschil in behandeling vestibulitis en furunkel qua AB?

A

Furunkel: systemisch
Vestibulitis: lokale zalf (evt.)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Speciaal voor vestibulum?

A

Voorbeschiktheid tot dragerschap MRSA –> Wisser, ook van keel en perineum en evt te eradiceren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Rhinophyma: wat en R/?

A

= hypertrofie talgklieren van de neuspunt (geeft grote, knobbelige roodpaarse neus); te behandelen door overtollig weefsel te verwijderen met een laser.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Uitwendige afwijkingen vorm neus: meest frequentie en wanneer herstellen?

A

Schisis, op 3m neusvleugel juist positioneren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Te nauwe voorste neusklep: R/?

A

Rhinoseptoplastie met spreading grafts (KB van op de top om hoek breder te maken; geplaatst tussen triangulair KB en septum)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Alaire collaps: wat en R/ (2)?

A

= dichtvallen neusopening door te flexibel alair KB.

  1. Dilatatoren
  2. Rhinoseptoplastie: extra KB toevoegen van aan het septum.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Verschil operatie bij te nauwe voorklep en alaire collaps: waar komt KB vandaan?

A

Alair collaps: van septum

Te nauwe voorklep: van top neus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Acute rhinitis: 2 synoniem en symptomen.

A

= common cold = coryza

  • Neusloop
  • Neusobstructie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Acute rhinitis: verloop en complicaties?

A

Max 10 dagen

  • 1-3 dagen incubatie
  • 3d virale fase
  • evt bacteriële surinfectie (H. inl, S. pneumoniae en staf) met meer mucopurulent dan sereuze neusloop
  • C: sinusitis, tonsillitis, otitis media, laryngotracheobronchitis
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Acute rhinitis: R/ en cave?

A

Vasoconstrictorische neusdruppels of sprays met adrenalinederivaten (pseudo-ephedrine) voor snelle congestie
+ evt bedrust en spoelen met fysiologisch. Geen AB!
CAVE: rhinitis medicamentosa: verslaving doordat je steeds meer nodig hebt wegens zwelling die ze gaan veroorzaken. Dus: max 7 dagen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Acute rhinosinutis vanaf wanneer?

A

Na verergering symptomen na 5 dagen of persisterend na 10d.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Acute rhinosinusitis: Welke 4 symptomen?

A
  1. Neuscongestie en neusloop
  2. Pijn en drukgevoel
  3. Reukverlies
  4. Algemene malaise en subfebrilitas
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Sinusitis maxillaris: symptomen.

A
  1. Pijn en druk rond de ogen, wangen, bovenkaak en tanden; vnl ‘s ochtend, bij schokbewegingen en vooroverbuigen.
  2. Kloppijn op uittredepunt n. infraorbitalis
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Sinusitis frontalis: symptomen en complicaties.

A
  1. Drukpijn op uittredepunt n. supraorbitalis + tussen en boven ogen (voorhoofd)
  2. Soms licht oedeem oogleden
    C: intracranieel: osteomyelitis en meningitis
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

Sinusitis ethmoidalis: symptomen en kinderen.

A

~ sinus frontalis.
Kinderen: periorbitale zwelling in de mediane ooghoek met als complicaties cellulitis orbita, subperiostaal abces en meningitis/sinus cavernosus trombose.
DUS: Opname

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

Sinusitis sphenoidalis: kenmerken.

A

Meestal samen met de andere sinussen. Moeilijk te herkennen: soms hoofdpijn in het achterhoofd met soms wazige visus door druk op chiasma.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

Sinusitis: onderzoeken (2) en resultaten?

A
  • Anterieure rhinoscopie: hyperemie en mucosazwelling, mucopurulent secreet vanuit middenste neusgang.
  • CT: holtes met secreten en gezwollen slijmvlies.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

Sinusitis maxillaris: oorsprong (2)?

A
  • Sinusitis maxillaris acuta = complicatie van rhinitis, dus bacteriële infectie sinus.
  • Dentogene sinusitis maxillaris: oorsprong is periapicaal (wortel) abces van een tand die doorreikt tot in de sinus maxillaris.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

R/ van acute rhinosinusitis (4)

A
  1. Decongestiva; vasoconstrictorisch (max 7 d) of intranasale CS (duurt paar dagen voor effect maar geen rebound dus onderhoudsbehandeling)
  2. Analgetica
  3. AB: amoxicilline (H. infl, S. pneumoniae, M. catarrhalis; ENKEL als ernstige/persisterende symptomen.
  4. Drainage: onbruik
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

Wanneer en hoe drainage bij acute rhinosinusitis?

A

Op ICU bij pt die te ziek is voor CT en als kweek nodig is.

  • Maxillair: sinusspoeling na punctie door laterale neuswand
  • Frontaal: endonasaal of incisie boven wenkbrauw
  • Ethmoidaal: endonasale ethmoidectomie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

Complicaties acute sinusitis (2 gebieden)? Hoe behandelen?

A
  1. Hersenen: meningitis, extraduraal abces, …
  2. Preseptale cellulitis/abces. Meest voorkomend (vnl < 10 jaar) maar relatief onschuldig. AB.
  3. Intra-orbitale cellulitis/abces = gevaar voor visus dus draineren met AB.
    Altijd CT maken om onderscheid te maken tss preseptale en intra-orbitale cellulitis + oftalmoloog.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q

Alarmsymptomen bij acute rhinosinusitis (6)?

A
  1. Periorbitaal oedeem/zwelling oogleden
  2. Verplaatsen oogbol of oftalmoplegie
  3. Dubbelzien
  4. Verminderde visus
  5. Frontale zwelling (Pott’s puffy tumor = doorbraak etter door voorwand naar SC. Vaak ook achteraan dan = subdurale etter)
  6. Tekenen van meningitis of focale neurologische tekens.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
50
Q

S/ van vroege allergische reactie?

A

Niezen - neusloop - neusobstructie (minuten)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
51
Q

S/ late allergische reactie?

A

Neusobstructie - submucosaal infiltraat vol eosinofielen na enkele uren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
52
Q

Inhalatieallergenen (6)?

A
  1. Pollen (intermittent)
  2. Huisdieren
  3. Huisstofmijt (perenniaal)
  4. Schimmels en gisten: overal
  5. Kakkerlakken (streken in VS en ZO Azië)
  6. Ficus
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
53
Q

Allergische rhinitis: intermittent vs. persistent

A

Intermittent: <4 dagen per week of <4 weken.

Over de 4 = persistent.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
54
Q

Allergische rhinitis: mild vs matig-ernstig?

A
  • Normale slaap
  • Geen invloed op ADL, sport en vrije tijd
  • Normale werk- en schoolprestaties
  • Geen hinderlijke symptomen
    = mild. Vanaf 1 item anders = matig-ernstig.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
55
Q

Sneezers en runners: symptomen

A

Vnl vroege symptomen:

  • Paroxysmaal niezen
  • Waterige neusloop
  • Jeuk aan neus
  • Vaak conjunctivitis: tranende en jeukende ogen
  • Variabele neusconstrictie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
56
Q

Blockers

A
  • Weinig of niet niezen
  • Variabele neusloop: muceus, postnasale drip
  • Geen jeuk aan neus
  • Geen conjunctivitis
  • Ernstige neusconstrictie
57
Q

ARIA: wat en implicaties? Rechtstreekse link?

A

Acute rhinosinusitis met impact op astma.

  • AR: RF voor ontwikkelen astma (3x meer) en 30% kans op asthma als je AR hebt.
  • Rhinitis heeft invloed op asthma: meer doktersbezoeken en hospitalisaties ikv asthma.
  • Link: Ag-depositie in neus leidt tot inflammatie en hyperreactiviteit (bronchoconstrictie) in LLW.
58
Q

Allergische rhinitis: KO?

A

Bleke en congestieve conchae met waterige secreties.

<=> Hyperemisch bij acute rhinitis.

59
Q

Tekens van kinderen met chronische allergische rhinitis (4)?

A
  1. Donkere verkleuring onder de ogen
  2. Tics in gezicht = allergic salute
  3. Mondademhaling en adenoidfacies
  4. Gingivitis
60
Q

Diagnose allergische rhinitis: 3 hoofdpijlers?

A
  1. Symptomen nasaal
  2. KO
  3. Sensitisatie aantonen: huidtesten, RAST/immunocap (IgE in serum) en provocatietesten
61
Q

Huidtesten allergie: wat/hoe, waarom, wie niet, toezicht?

A

Druppels recombinant Ag op arm/rug met een naald. Bij gesensitiseerd individu gaan mastcellen IgE vrijzetten = papel op huid. Telkens met positieve controle (histamine) en negatieve (fsyiologisch).
Snel, goedkoop, sensitief en meerdere allergenen tegelijk.
Niet bij kinderen, eczeem, pigmentatie en dermografie.
Ja, toezicht, want kleine kans op algemene reacties.

62
Q

Provocatietesten: wat, wanneer, bijkomstig onderzoek?

A

= nasale provocatie met allergeen –> reactiviteit luchtwegen.
Dit doen we als serologie of huidtesten onduidelijk.
Evt. rhinomanometrie tijdens OZ.

63
Q

Behandeling allergische rhinitis: 4 niveaus.

A
  1. Informatie pt
  2. Vermijden allergenen
  3. Medische therapie
  4. Allergeenspecifiek: immunotherapie en desensibilisatie.
64
Q

Vermijden allergenen?

A

Ja, integraal deel zo haalbaar. Enkel studies voor astma (niet significante verbetering) en nog niet voor rhinitis an sich.
Duurt enkele maanden voor effect!
Vb.: Regelmatig dweilen vloer, dag huisdier, wassen lakens op 60°C, …

65
Q

Medicamenteuze behandeling allergische rhinitis: 7 pijlers.

A
  1. Antihistaminica
  2. CS
  3. Decongestiva
  4. Chromoglycaten (niet zo efficiënt)
  5. Anticholinergica
  6. Anti-LT (vnl voor asthma)
  7. Immunotherapie
66
Q

Allergische rhinitis: antihistaminica?

A

Ja. Snelle bestrijding van jeuk, niezen, waterige neusloop en conjunctivitis.
De nieuwe preparaten zijn niet sedatief en zowel lokaal als PO in te nemen.

67
Q

Allergische rhinitis: CS?

A

Krachtig anti-inflammatoir maar werkt pas na enkele dagen + werking neemt toe ged 3m. Gebruikt als onderhoudstherapie (elke dag te nemen) met essentieel therapietrouw. Geef reducatie oog- en neussymptomen.
Met nieuwe moleculen is de systemische absorptie minimaal.
NE: atrofie neusslijmvlies.

68
Q

Sneezers/runners: welke medicatie?

A

Systemische antihistaminica op moment van klachten. Evt loaal antihistaminicum associëren.

69
Q

Blockers: welke medicatie?

A

Intranasaal CS als onderhoudsbehandeling. Evt oraal antihistaminicum associëren.

70
Q

3 FAQ’s over medicatie bij allergische rhinitis.

A
  • Geen blijvende werking na stopping dus onderhoudsbehandeling nodig.
  • Tachyphylaxis: enkel bij intranasale decongestiva langdurig.
  • Geen significante bijwerkingen dus lange tijd toedienen kan.
71
Q

Welke patiënten komen in aanmerking voor immuuntherapie/desensibilisatie bij allergische rhinitis?

A

Patiënten met matige-ernstige astma voor wie:
- optimale farmacotherapie onvoldoende controle geeft
- langdurige medicatie niet gewenst is
- NW bij farmacotherapie ondervindt.
Het oorzakelijk allergeen moet gekend zijn.

72
Q

Desensibilisatie: SCIT.

A

= SC immuuntherapie.
Na een instelkuur (wekelijks een progressieve dosis) volgt een onderhoudskuur (maandelijks hoogste dosis voor jaren).
Hierdoor minder symptomen en medicatiegebruik alsook het voorkomen van nieuwe sensitisaties en ontstaan astma op latere leeftijd.
SC kan anafylactische reacties geven dus moet altijd in het ZH met 30 minuten observatie door de arts.

73
Q

SLIT

A

Sublinguaal. Vergelijkbaar met SCIT maar duurder (hogere concentraties Ag en met recombinant Ag). Wel geen fatale reacties dus kan thuis ingenomen worden.

74
Q

3 grote oorzaken van chronische bilaterale neusobstructie bij volwassenen.

A
  1. Chronische allergische rhinitis.
  2. Chronische rhinosinusitis.
  3. Niet-allergische, niet-infectieuze rhinitis.
75
Q

6 categorieën van niet-allergische, niet-infectieuze rhinitis.

A
  1. Idiopathische: hyperreactieve, vasomotorische
  2. Medicatie: decongesiva, anticonceptiva, antihypertensiva
  3. Ouderen: waterige neusloop en drupklachten zonder obstructie. (R/: intranasaal anticholinergicum = Atronase)
  4. Hormonaal: laatste trimester zw door P/E. ! Geen nasale CS/decongestiva!
  5. Beroepsgebonden: allergisch (bakker aan meelmijt, arts aan latex) of niet-allergisch (badmeester aan chloor, fabrieksarbeider aan isocyanaten, kappers aan persulfaten)
  6. Eosinofielen: niezen, neusloop en jeuk aan neus met een eosinofiel secreet maar toch geen sensitisatie: lokale allergische rhinitis met enkel lokale IgE.
76
Q

Hyperreactieve rhinitis?

a) Wat is het?
b) Welke triggers ken je?
c) Huid- en RAST?

A

= hyperreactiviteit van de mucosa door overgevoeligheid van het sensorisch ZS (vrije zenuwuiteinden in de mucosa reageren sneller en aspecifiek op prikkels zonder gekende oorzaak.

b) Temperatuur, sigarettenrook, alcohol, sterk gekruide spijzen en geuren, …
c) Negatief.

77
Q

Idiopathische rhinitis: R/?

A
  1. Intranasale CS.
    (2. Antihistaminica)
  2. Capsaïcine: verbruikt al het substance P in de vrije zenuwuiteinden zodat ze 6m lang niet meer prikkelbaar zijn.
    Dit bij mensen die resistent zijn aan 1 en 2 en altijd in het ziekenhuis met anestheticum.
78
Q

Rhinitis medicamentose: R/?

A

Stoppen met medicatie + evt tijdelijke nasale/orale CS.

79
Q

Hypertrofische rhinitis:

a) wat?
b) R/?

A

= therapieresistente hypertrofie van de conchae en het slijmvlies tgv chronische inflammatie van het neusslijmvlies. Dit geeft ook een chronische bilaterale obstructie.
b) Cauterisatie concha inferior: chemisch of thermisch (doet verlitteken en verschrompelen) of conchotomie (deel neusschelp verwijderen)

80
Q

Chronische rhinosinusitis: vanaf wanneer?

A

Als een acute rhinosinusitis langer duurt dan 12 weken. Zelfde symptomen.

81
Q

Evolutie van coryza naar nasale poliepen?

A

10% van coryza wordt acute rhinosinutis. Daarvan 5% naar chronische en daarvan 2-4% poliepen.

82
Q

Voorbeschikkende factoren van chronische rhinosinusitis

A
  1. Anatomische anomalieën: geen goede doorgankelijkheid van de sinus-ostia naar de neus = gemakkelijke obstructie bij inflammatie.
  2. Chronische inflammatie neusslijmvlies.
83
Q

Klachten van chronische rhinosinusitis?

A
  1. Neusobstructie, neusloop en reukverlies.
  2. Postnasal drip met geïnfecteerd slijm dus faryngitis.
  3. Hoofdpijn en drukgevoel: gelokaliseerd of diffuus en vaag
84
Q

Endoscopische bevindingen chronische rhinosinusitis

A

Mucopurulente secretie
Oedeem en obstructie neus
Soms polyposis

85
Q

R/ van chronische rhinosinusitis?

A
  1. Medicamenteus:
    - intranasale en algemen CS: zwelling + afvoer secreties
    - AB (macroliden): 3w-3m (tevens anti-inflammatoir)
    - Spoelen met fysiologisch water
  2. FESS: functional endoscopic sinus surgery (als meds falen)
86
Q

FESS: wat en welke 3 risico’s?

A

= benige anatomie aanpassen door botstukjes te verwijderen + ziek slijmvlies verwijderen in de sinussen en de neusgangen + ethmoïdale cellen tot 1 holte maken

Risico’s:

  • perforatie lamina papyracea met intra-orbitale uitbreiding infectie of bloeding
  • duralek (sphenoïdaal is dicht bij hersenen)
87
Q

Rhinoscopisch uitzicht poliepen?

A

Gladde, grijswitte uitzakkingen van het slijmvlies (cfr. kwal)

88
Q

Hoeveel % van de bevolking heeft neuspoliepen? Wat is de etiologie? Bij wie komt het voor?

A
2%
Chronische rhinosinusitis
- astma (7%)
- APA-syndroom: bronchiconstrictie bij aspirine-inname en poliepen (kinderen: enkel bij PCD)
- muco (kinderen!)
89
Q

histologie poliepen?

A

Sterk oedeem van de submucosa met een ontstekingsinfiltraat –> eosinofiele of neutrofiele poliepen

90
Q

Symptomen poliepen?

A
  • Neusobstructie, neusloop, reukverlies en chronische rhinosinusitisklachten
  • Druk op omgeving: hoofdpijn en drukgevoel
  • Kan usureren door de mediale orbitawand, ossa nasalia en schedelbasis
91
Q

Lokalisatie neuspoliepen?

A
  • Sinus ethmoidalis/middenste neusgang (meestal bilateraal)
  • Choanaal poliep tot in de nasofarynx (meestal unilateraal, goedaardig, meer bij jonge ptn)
  • Andere sinussen (vnl. maxillaris)
92
Q

R/ poliepen?

A
  • Medicatie: CS –> PO aanvalstherapie om te doen krimpen, later intranasaal als onderhoudsbehandeling om recidief te voorkomen
  • Chirurgie: FESS (met wegname poliepen) + postop intranasale CS.
    Toekomst: biologicals tegen IgE, IL4/5, …)
93
Q

Atrofische rhinitis en ozaena: wat?

A

Atrofie slijmvlies (neusschelp grotendeels weg) zodat de laminaire luchtstroom en airconditioning verloren gaat. Ook uitdroging en foetide korstvorming met stinkneus bij Klebsiella ozaena. Dit kan reiken tot de nasofarynx en larynx.

94
Q

Klachten atrofische rhinitis?

A

Paradoxale neusobstructie door een meer turbulente luchtstroom en wegvallen sensibele feedback over luchtstroom door verloren gaan van de zenuwuitenden in het slijmvlies.

95
Q

Oorzaken atrofische rhinitis?

A
  • Klebsiella ozaena (meer in middenlandse zee gebied)

- Iatrogeen “empty nose syndrome” met overijverige NKO bij conchectomie

96
Q

R/ atrofische rhinitis

A
  • Endoscopisch korsten verwijderen
  • Frequent spoelen met fysio of Na-carb
  • Langdurige AB bij klebsiella
  • Operatieve neusgangvernauwing als last resort
97
Q

Septumdeviatie: ontstaan?

A
  • Trauma

- Verschil in groei tussen KB en benig septum

98
Q

Septumdeviatie: klachten?

A

Bij zeer uitgesproken; neusobstructie, recideverende rhinosinusitis, vormverandering en hoofdpijn

99
Q

Typische plaats vorming spina?

A

Samenkomst vomer, lamina perpendicularis en KB septum

100
Q

Correctie septumdeviatie: stappen?

A

Submuceuze septumcorrectie (onder LA of algemene anesthesie)
1. Mucoperichondrium losmaken van het septum en het bot isoleren.
2. Het scheve deel verwijderen en terug rechtmaken (instrument)
3. Terugplaatsen met septumplaatje aan de weerszijden om tegen het KB te duwen ter stabilisatie.
4. Plaatjes eruit na 1 week.
(Evt. cosmetische correctie en passant)

101
Q

Septumperforatie: oorzaken (5)?

A
  • Trauma
  • Cocaïnegebruiken
  • Complicatie septumcorrectie
  • Overmatig krabben en peuteren
  • Necrotiserende aandoening LW
102
Q

Septumperforatie: S/?

A
  • Fluitende ademhaling
  • Achteraan: geen
  • Vooraan: gevoel van neusobstructie door turbulente flow, neus zakt in en uitdroging met korstvorming en bloeding rond het gat
103
Q

R/ septumperforatie

A
  • Chirurgisch sluiten

- Septum buttons: siliconeplaatjes in perforatie

104
Q

Inverted papilloma:

a) Wat?
b) Klachten?
c) Behandeling?

A

Goedaardige tumor maar lokaal invasief en destructief (benige wanden!) met 5-10% kans op maligne ontaarding.
Presentatie als unilaterale poliep maar roder en hobbeliger dan poliep.
Histologisch epitheel met diepe invaginaties.
b) Neusobstructie unilateraal. Zelden oogverplaatsing of zenuwuitval.
c) Radicale resectie (veel recidiefkans) met postop RT als maligne.

105
Q

Typische tekens voor maligne tumoren: 3.

A
  1. Unilaterale obstructie
  2. Epistaxis/sanguinolente afscheiding
  3. Secundaire sinusitis door afsluiting.
106
Q

6 types maligne neustumoren.

A
  1. Basaalcelcarcinoom
  2. Plaveiselcelcarcinoom
  3. Melanoom
  4. Olfactoir neuroblastoom
  5. Chondrosarcoom
  6. Adenocarcinoom van het ethmoid (= beroepsziekte; looistoffen, houtstof of lijmen)
107
Q

Basaalcelcarcinoom van de neus: presentatie, type ptn, gedrag, R/.

A

Uitwendig: groot ulcus rodens.
Vooral bij werkers in de buitenlucht.
Zelden M.
Radicale excisie.

108
Q

Plaveiselcarcinoom: waar in de neus, M, R/?

A

Uitwendig (vestibulum, septum) en paranasale sinussen (max 70%, ethmoidalis 25%)
Vroege M naar regionale LK.
Brachytherapie maar radicale excisie vereist bij grote T.

109
Q

Reconstructie na excisie?

A
  1. Total defect implant retained prothese met titaniumschoreven
  2. Mbv voorhoofdflappen
110
Q

Maligne tumoren nasofarynx: waar en welke types?

A

Vnl in ZO-Azië: door genetische factoren maar ook dieetfactoren (gebrek aan vitA en nitrosamine in rauwe vis)

TYPES

  • Spinocelullair ca
  • NHK lymfoom thv adenoid
  • Anaplastisch carcinoom = lymfo-epithelioma (relatie met EBV: vaak hoge AS en EBV-partikels in de cellen)
111
Q

S/ van maligne t nasofarynx?

A

Lange tijd silentieus:

  • unilaterale, persisterende en therapieresistente OME
  • verdachte halsklier
  • neusverstopping, neusloop, epistaxis, hoofdpijn en uitval n. VI.
112
Q

D/ nasofarynxtumor?

A

Nasofaryngoscopie

113
Q

R/ nasofarynxtumor

P/?

A

Chemo-RT (chirurgie is onmogelijk want niet toegankelijk genoeg)
Prognose afh van type, 5yo 40%.

114
Q

Lokale oorzaken epistaxis (5)?

A
  • Uitdroging en warmte
  • Trauma
  • Rhinitis (geïsoleerd of met onderliggende ziekte); kwetsbaar door VD.
  • Maligne tumoren in neus, sinus of nasofarynx.
  • Juveniel angiofibroom.
115
Q

Algemene oorzaken epistaxis (6)?

A
  • Med: ASA/anticoagulantia
  • Hypertensie
  • Bloedstollingsstoornissen
  • Vaatafwijkingen: m. ROW
  • Uremie
  • Hormonaal: premenstrueel en zw++
116
Q

Locus van Kiesselbach?

A

Plaats waar 80% van de bloedingen ontstaan, zeker bij jongeren. Het is een vaatkluwen in het voorste derde van het septum waar de a. sphenopalatina en de aa. ethmoidales samenkomen. Gemakkelijk bereikbaar bij peuteren.

117
Q

Juveniel angiofibroom: kenmerken en evolutie.

A

Goedaardige mesenchymale tumor uitgaand van de zijwand van de nasofarynx. Komt voor bij jongens (10-20j) en vooral in Centraal-Europa. Lokaal invasief: schedelbasis en zelfs intracranieel.

118
Q

Juveniel angiofibroom: klachten en behandeling.

A
  • Neusobstructie.
  • Ernstige neusbloeding want heel vaatrijk ! geen biopt.
    Chirurgische resectie kan dus pas na embolisatie aanvoerende arterie.
119
Q

Andere goedaardige tumoren van de farynx.

A
  • HF tumor met uitbreiding tot in de nasofarynx.
  • Craniofaryngeoom: uit embryonale resten vh zakje van Rathke.
  • Teratoom: zz.
120
Q

Aanpak neusbloedingen.

A

Pt rechtop laten zitten en minutenlang laten dichtknijpen. Evt koude compressen in de nek of op het voorhoofd.

Bij herhaald: cauteriseren door met zilvernitraat aan te stippen of elektrisch met coagulator (nooit 2 kanten tesamen: neusseptumperforatie).
Tamponades als nog niet voldoende.
Laatste optie: emboliseren.

121
Q

Ziekte van Rendu-Osler-Weber: wat?

A

= hereditaire hemorraghische teleangiëctasieën.
Door het ontbreken van haarvaten gaan BV lokaal zwellen. Op de huid en slijmvliezen veroorzaakt dat hardnekkige, recidiverende neusbloedingen. Ook zijn er AV malformaties.

122
Q

Ziekte van ROW: aanpak?

A
  • Algemene factoren: HT, anticoagulantia?
  • Cauterisatie als mogelijk (meer posterieur dus vaak moeilijk)
  • Tamponade met merocel of neusballon (max 3d!)
123
Q

Fenomen bij contusie

A

Ontvelling, oedeem, hematoom en korte epistaxis.

124
Q

Fractuur: wat is er gebroken?

A

Ossa nasalia, septum nasi en soms ook alaire en triangularie KB.

125
Q

Fracturen ifv krachtinwerking (3)

A
  • Lateraal: impressie (= indeuking 1 os nasale) of uitwendige deviatie (beide met deviatie septum)
  • Frontaal: distale neus of beide ossa (= platte neusbrug)
    ! Kan ook letsels geven naar ethmoid toe!
  • Caudaal : zz
126
Q

Diagnose fractuur

Waar zeker aan denken?

A
  • Inspectie: inwendig door stand septum (uitwendig moeilijk door oedeem en hematoom)
  • Palpatie: trapstand, richel, beweeglijke botfragmenten
  • Rx: fractuurlijn? Enkel bij vermoeden uitgebreide letsels
! Let op: combinatie aangezichtsfractuur (Le Fort I - III), nekfracturen of andere schedelletsels
#Orbita: minder oogbewegingen, diplopie, enoftalmie
#Midface: occlusie tanden, verplaatsing/beweeglijkheid maxilla
! Denk aan septumhematoom: rhinoscopie anterior, zeker bij neusobstructie klachten.
127
Q

R/ neusfractuur

A
  • Contusie of zonder dislocatie: vanzelf consolidatie.
  • Verplaatsing = reductie onder algemene anesthesie voor repositie + gaaswieken (inwendige fixatie, stelpen bloeding en voorkomen septumhematoom) + gipsplaatje/spalk voor uitwendige fixatie.
  • -> Binnen de 2 weken. Soms is verplaatsing niet goed te zien dus laat pt terugkomen na 5d (minder oedeem).
128
Q

Wat als suboptimale repositie?

A

blijvende scheefstand maar ook recidiverende meningitis!

129
Q

Septumhematoom:

a) Wat?
b) Klacht.
c) Diagnose?
d) R/?

A

a) Bloeding tussen perichondrium en KB.
b) Neusobstructie
c) Rhinoscopie anterior
d) Incisie, drainage en tamponade (gaaswieken)

130
Q

Wat als septumhematoom onbehandeld blijft? (3)

A
  • Infectie = septumabces
  • Necrose met inzakking
  • Kinderen: beschadiging groeikernen dus achterblijvende groei neus.
131
Q

Orgaan van Jacobsen.

A

= vomeronasaal orgaan voor feromonen. Buisvorming met 1mm diameter, 2,5cm lang achter het neusgat, net boven de neusbodem.

132
Q

2 soorten reukstoornissen.

A
  1. Geleidings- en conductieve reukstoornis (vrijwel altijd reversibel: CS en FESS)
  2. Perceptieve reukstoornis (zelden reversibel)
133
Q

Oorzaken van perceptieve reukstoornis? (6)

A
  • Trauma (vb. schedelbasis#)
  • Toxisch: benzeen, arseen, nikkel, … door roken
  • Alzheimer (vroeg)
  • Tumoren vd voorste schedelgroeve
  • Syndroom van Kallman: congenitale aplasie van bulbus olfactorius + hypogonadotroop hypogonadisme
  • Postviraal = meest frequent (na BLWI, bv. aantasting epitheel door H. influenza)
134
Q

Geurtesten (4).

A
  • N. trigeminus: prikkelen met ammoniak en chloroform (tijdelijk AH-stilstand)
  • Geurdrempel: met verschillende concentraties
  • Geuridentificatie: Sniffin sticks + UPSIT
  • Elektro-olfactometrie
135
Q

Kind: open mond. Waarom? (7))

A
  • Adenoidhypertrofie
  • Allergische rhinitis
  • Infectieuze rhinitis
  • PCD
  • Immuunafwijkingen
  • Polyposis nasi (igv muco)
  • Habitueel: na lange periode obstructie
136
Q

Adenoidhypertrofie: leeftijd, welke klachten?

A
  • Grootst op 5-7 jaar
  • Sluit nasofarynx af.
  • Neusobstructie en obstructie van buis van Eustachius met ontwikkelen OME
137
Q

Gevolgen adenoidhypertrofie (3 hoofd, 4 bij)

A
  1. Frequente rhinitiden: postnasale drip, vergrote LK, hoesten en bronchitis
  2. Verstopping Eustachius: OME en OMA
  3. Neusverstopping (open mond)
    - adenoid facies want tong niet tegen gehemelte
    - snurken/slaapapnee: moe en minder concentratie
    - cariës door droge mond
    - spraak: articulatie
138
Q

Diagnose van adenoidhypertrofie (3)?

A
  • Klinisch beeld
  • Rhinoscopie posterior: spiegelonderzoek
  • RX lateraal bij twijfel
139
Q

Behandeling adenotomie?

A

Mbv adenotoom, via mond achter verhemelte (adenoid afschrapen onder algemene anesthesie in daghospitaal).
Ook soms bij recidiverende OMA/OME (niet <1j, of >10j)