New Microsoft Excel Worksheet Flashcards
(33 cards)
1
Q
aandoen
A
to put on
2
Q
aangifte doen
A
to report (a crime)
3
Q
aanhebben
A
to have on
4
Q
aantrekkelijk
A
attractive
5
Q
afbreken
A
to break
6
Q
afgaan
A
to go down
7
Q
al
A
already
8
Q
allebei
A
both
9
Q
allerlei
A
all kinds of
10
Q
alvast
A
in the meantime
11
Q
het avondeten
A
dinner
12
Q
de baas
A
boss
13
Q
de bagagedrager
A
carrier
14
Q
de bankrekening
A
bank account
15
Q
bedoelen
A
to mean
16
Q
het bedrag
A
amount
17
Q
het been
A
leg
18
Q
behalve
A
except besides
19
Q
beide
A
both
20
Q
bekend
A
known
21
Q
belachelijk
A
ridiculous
22
Q
beoordelen
A
to judge
23
Q
bepaald
A
certain
24
Q
beslissen
A
to decide
25
het bestek
cutlery
26
beterschap
get well soon
27
betekenen
to mean
28
bevallen
to like, to enjoy
29
bezig
has started 16, busy
30
het bijbaantje
part time job
31
bijzonder
special
32
binnenkomen
to come in
33
