NEW SMD Flashcards

1
Q

Voorwaarden aan een netwerk (5)

A

Relaties opbouwen en onderhouden

Doelgerichtheid

Doelmatigheid

Positieve inzet

Goede afspraken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Waaraan moet een netwerk voldoen om een goedlopend netwerk te zijn?

A

Alle deelnemende organisaties en leden zien het nut van het netwerk

De deelnemende organisaties en leden zijn bereid om de uitkomsten uit overleg en eventuele taken die daar voor de eigen organisatie uit voortvloeien uit te voeren

De organisaties faciliteren de eigen werknemer voor het werk dat deze in het netwerk verzet en voor de uitvoering van taken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat staat er in een netwerk convernant?

A

Inleiding met de aanleiding voor het netwerk
De deelnemende organisaties en personen
De overeenkomsten; Doel, intenties, Ambities , uitgangspunten
Kaderstellende beleidsstukken over het onderwerp
Verdeling van verantwoordelojkheden
Verdere afspraken zoals; betrokkenen en doelgroep, de inspraak, uitvoering, wijze van monitoren, evaluatie, communicatie
Planning en looptijd van het convernant

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Noem 3 redenen van netwerken als sociaal cultureel werker

A

Voor jezelf om een beroep goed uit te kunnen oefenen
Met andere organisaties die samenwerken en werk op elkaar af stemmen
Voor individuele clienten omdat die ondersteuning nodig hebben.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Stappenplan voor het starten van een netwerk

SCW Thema 10 blz 332

A
  1. Probleemdefinitie, doel en resultaten
  2. Netwerkpartners in beeld brengen en selecteren
  3. Inzicht in de materie krijgen
  4. Gehevens verzamelen
  5. Draagvlak creeren
  6. Partners uitnodigen
  7. Stel probleemdefinitie en doel vast
  8. Strategie bepalen
  9. Werwijze vastleggen
  10. Communicatie vastleggen
  11. Evaluaties
  12. Maak een eindverslag en verzorg de nodige PR
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is een sociale kaart?

A

Een overzicht van personen en organisaties waarmee je kunt samenwerken, waarnaar je kunt verwijzen of waarop je een beroep zou kunnen doen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Functies sociale kaart (3)

A
  1. Overzicht hebben in belangrijke organisaties en contactpersonen
  2. Weten naar welke voorzieningen of personen je je client kan doorverwijzen
  3. Weten bij welke instanties je zelf informatie kunt krijgen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Voorwaarden voor toepassing ban de sociale kaart

A
  • duidelijke vraagstelling
  • weten welke informatie je zoekt
  • eventueel alternatieven onderzoeken
  • vraagstelling en informatie checken
  • informatie doorgeven aan de client
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Informatie doorgeven aan de client. Waar let je op?

A
  1. De informatie moet duidelijk zijn en aansluiten bij het begripsvermogen van de client. Doel: de client begrijpt de informatie en weet wat hij moet doen.
  2. Noem eventuele alternatieven en moriveer jouw keuze. Doel: de client kan meedenken en wordt betrokken on de keuze.
  3. Vat het gesprek samen. Doel: controle of de client de informatie begrepen heeft
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is beleidsontwikkeling?

A

Vaststellen van doelen

Aangeven hoe de doelen bereikt kunnen worden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is een organisatie?

A

Je spreekt over een organisatie als drie of meer mensen samenwerken om een gezamelijk doel te bereiken en daarvoor afspraken maken over een taakverdeling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Arbeidsorganisatie

A

Een samenwerkingsverband waarin de leden betaald worden voor hun werk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Niveaus van Beleid

A

Strategisch beleid:
Lange termijn, 5 jaar of langer

Tactisch beleid:
Middenlange termijn, 2 tot 5 jaar

Operationele beleid:
Korte termijn, 1 a 2 jaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Soorten beleid

A
Algemeen beleid
Personeelsbeleid
Financieel beleid
Marketingsbeleid
Communicatiebeleid
Productie/dienstverleningsbeleid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

De Beleidscyclus

A

Voorbereiding

Evaluatie Kloksgewijs. Vaststelling

                Uitvoering van Beleid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Voorbereiding beleidsplan

A

Analyse van de organisatie

Omgevingsanalyse

SWOT analyse

SWOT: Strenghts, Weaknesses, Opportunities, Treats

17
Q

PEST methode

A

Politieke ontwikkelingen

Economische ontwikkelingen

Sociaal-culturele ontwikkelingen

Technische ontwikkelingen

18
Q

Hoe stel je beleid vast?

3 vragen

A

Welke kansen willen we benutten?

Welke bedreigingen willen we het hoofd bieden?

Kunnen we een sterkte gebruiken om een kans te benutten of een bedreiging uit te schakelen?

19
Q

Een beleidsplan:

A

Gaat uit bmvan de huidige situatie binnen de organisatie

Geeft richting en koers aan de organisatie

Kan worden vertaald naar concrete activiteiten

Wordt gedragen door alle geledingen binnen de organisatie

20
Q

Wat is kwaliteitszorg?

A
Doen we goede dingen?
Doen we de goede dingen goed?
Hoe weten we dat?
Wat vinden onze opdrachtgevers en klanten ervan?
Wat doen we met deze wetenschap?
21
Q

Kwaliteitscircwl can Deming

A

Plan
Do
Check
Act

22
Q

De marketingmix

A

Product

Prijs

Plaats

Promotie

Personeel

23
Q

Levenscyclus van een product

5 fasen

A

Introductiefase

Groeifase

Rijpheidsfase

Verzagigingsfase

Neergangsfase

24
Q

Public Relations

A

Het stelselmatig bevorderen van wederzijds begrip tussen een organisatie en haar publieksgroepen

25
Q

Doelgroepen SMDer

A
Asielzoekers
Dak en thuislozen
Gehandicapten en ouderen
Huurders
Mensen met een justitiele maatregel
Mensen met schulden
Slachtoffers
Tienermoeders
Uitkeringsgerechtigden
Verslaafden
Werklozen
Zwerfjongeren
26
Q

Soorten daklozen

A
Potientiele daklozen
Feitelijke daklozen
Residentiele daklozen
Marginaal gehuisvesten
Begeleid zelfstandig wonende ex-daklozen
27
Q

Oorzaken zwerfjongeren

A
Onwil en onmacht ouders
Verkeerde schoolkeuze
Onmacht en onkunde school
Psychische problemen bij de jongere
Verslaving
28
Q

Stichting zwerfjongeren Nederland werkt volgens W-L-W

A

Wonen
Leren
Werken

Veilige plek
Vertrouwde begeleiding
Structuur
Hilp bij het vinden van werk of het afronden van studie

29
Q

JIP

A

Jongeren Informatie Punt

30
Q

Voorwaarden om behoeften vast te kunnen stellen (3)

A

Sociale kaart kennen
Kennis ven en vaardigheid in gesprekstechniek
Open minded zijn

31
Q

Soorten behoeften

A

Informatiebehoefte (voorlichting)
Praktische behoefte
(huishoudelijke hulp, financien, solliciteren)
Materiele en inmateriele behoeften (huursubsidie, hulp bij geschillen/ doorverwijzen)

32
Q

Verduidelijken van de behoeften

A

Aandacht voor immateriele behoeften

Aandacht voor informatiebehoefte, praktische en materiele behoeften