New words/expressions Flashcards
(293 cards)
1
Q
Behoorlijk
A
Rather; decent
2
Q
Binnenkort
A
Soon
3
Q
Gelijk
A
Immediately, the same (hetzelfde), ter razão (gelijk hebben)
4
Q
Proud
A
Trots
5
Q
To come along
A
Meegaan
6
Q
Sowieso
A
No matter what
7
Q
The adult
A
De volwassene
8
Q
Voorlopig
A
For the time beign
9
Q
To walk
A
Lopen/Wandelen
10
Q
The match
A
De wedstrijd
11
Q
In dutch: “(Do you still) remember?”
A
Weet je nog?
12
Q
In dutch: “Will we eat out today evening?”
A
Ga je vanavond mee uit eten? / Wil jij vanavond met mij uit eten gaan?
13
Q
To think of
A
Bedenken
14
Q
The “pleasure”/enjoyment
A
Het plezier
15
Q
To dare
A
Durven
16
Q
Two words for: the excuse
A
Het excuus, de smoes
17
Q
Mad, angry
A
kwaad, boos
18
Q
To lie (on the table)
A
Liggen
19
Q
Fixed
A
Vast
20
Q
To stay over
A
Logeren
21
Q
To make up
A
Verzinnen
22
Q
The Trouble/difficulty/effort
A
De moeite
23
Q
Sincero/honesto
A
Eerlijk
24
Q
To explain
A
Uitlegen
25
"To have fights"
Ruzie hebben
26
Unfortunately
Helaas
27
Curious
Beniuwd
28
To end
Aflopen
29
The company
Het bedrijf
30
Except
Behalve
31
Herdenken
To commemorate/to remember
32
Etc / and so on
Enzovoorts
33
The war
De oorlog
34
The performance
Het optreden
35
The victim
Het slachtoffer
36
The spring and the autumn
De lente en de herfst
37
Attention
Aandacht
38
Barely
Nauwelijks
39
To visit
Bezoeken
40
Extremely (2 words)
Ontzettend, hartstikke
41
To stand out
Opvallen
42
To perform
Presteren
43
BTW
Trouwens
44
The behaviour
Het gedrag
45
Finally (1 word + 1 expression)
Eindelijk, tot slot
46
In general
In het algemeen
47
To depend on
Afhangen van
48
The intention
De bedoeling
49
The goal
Het doel
50
To achieve
Bereiken
51
To go through
Doorgaan
52
To exist
Bestaan
53
The influence
De invloed
54
To spend
Besteden/uitgeven
55
Unknown
Onbekend
56
The advantage
Het voordeel
57
To complain
Klagen, zeuren
58
Yesterday
Gisteren
59
Boiling hot
Bloedheet
60
To experience
Meemaken
61
"We experienced all kinds of things during the trip."
Tijdens de reis hebben wij van alles meegemaakt.
62
To feel
Zich voelen
63
To remember
Zich herinneren
64
"Do you feel better than yesterday?"
Voel jij je beter dan gisteren.
65
"I remember our honeymoon trip."
Ik herinner me onze huwelijkreis.
66
"The kids that are playing outside are my nephews.
De kinderen die buiten spelen, zijn mijn neefjes.
67
"The book that I am reading is intersting."
Het boek dat ik lees, is interessant.
68
The wedding
De bruiloft
69
Bad luck
Pech
70
To arrange
Regelen
71
To look for something
Uitzoeken
72
To send
Versturen
73
Expression for "I'm already excited"
Ik vind het nu al spannend
74
Expression for "I hope I thought of everything"
Ik hoop dat ik aan alles heb gedacht.
75
(Weird & long) expression for "Don't worry"
Maak je maar geen zorgen.
76
Vriendelijk/lief of behoorlijk
Aardig
77
Stubborn
Eigenwijs
78
Impatient
Ongeduldig
79
My condolences
Gecondoleerd
80
Memory
Herinnering
81
To recognize
Herkennen
82
Skin
Huid
83
To resemble
Lijken op
84
Straight or curly hair
Steil of krullend haar
85
To run into
Tegenkomen
86
Accidently
Toevallig
87
The appearance
Het uiterlijk
88
Sad
Verdrietig
89
To be ashamed
Zich schamen
90
Such a
Zo'n (zo een)
91
Cheerful
Vrolijk
92
To pet
Aaien
93
To cuddle
Knuffelen
94
The animal (2 words)
Het beest = het dier
95
Lonely
Eenzaam
96
Pro and con
Voordeel en Naadel
97
Unsociable
Ongezellig
98
To grow up
Opgroeien
99
Mess
Rommel
100
To smell
Ruiken
101
Snake
Slang
102
Spider
Spin
103
It is not allowed to ride (the car) in this street
Het is niet TOEGESTAAN om deze straat in te rijden
104
To allow / to prohibit
Toestaan / verbieden
105
To care for
Verzorgen (Ik heb de hond goed verzorgd)
106
Farm
Boerderij
107
Some/a few
Enige
108
Resident
Inwoner
109
The lake
Het meer
110
Upwards
Omhoog
111
The path
Het pad
112
Flat
Plat
113
Sheep
Scheep
114
Rich
Rijk
115
The fire
het vuur
116
To disappear
Verdwijnen
117
To protect
Beschermen
118
Environment
Omgeving
119
Ridiculus
Belachelijk
120
Levar o cachorro pra passear
Hond uitlaten
121
To decide
Besluiten
122
Cloudy
Bewolkt
123
Scary
Eng
124
Hail
Hagel
125
Rain shower
Bui
126
To die
Doodgaan
127
To go through. + In dutch: "The concert won't happen tonight"
Doorgaan + "Het optreden GAAT vanavond niet DOOR
128
Glove
Handschoen
129
Hitte
Heat
130
Hat
Muts
131
To thunder
Onweren
132
To hurry up
Opschieten
133
Umbrella
Paraplu
134
To snow
Sneeuwen
135
To predict (like weather prediction)
Voorspellen
136
To blow
Waaien
137
Cloud and cloudy
wolk, bewolt
138
To whine/moan
Zeuren
139
In dutch: "What will be the weather today?"
Wat voor weer wordt het vandaag?
140
"Will it stay dry today? -> No, it will rain"
Blift het droog vandaag? -> Nee, het gaat regenen.
141
the Earth
de Aarde
142
As a result of that
Daardoor
143
The consequence
Het gevolg
144
The chance
de kans
145
The coast
De kust
146
The misunderstanding
Het misverstand
147
The precipitation
De neerslag
148
The thunder
Het onweer
149
Flood
Overstorming
150
To skate
Schaatsen
151
The season
Het seizoen
152
To rise
Stijgen
153
The airplane
Het vliegtuig
154
Changable [weather]
Wisselvallig
155
Soft
Zacht
156
To take into account
Rekening houden (met)
157
I agree with...
Ik ben het eens(niet eens/oneens) met...
158
To hire
Aannemen
159
Full of variety
Afwisselend
160
Polite
Beleefd
161
To decide
Besluiten
162
Diligent
Ijverig
163
Awesome
Geweldig
164
The warehouse
Het magazijn
165
Accurate
Nauwkeurig
166
Tidy
Netjes
167
Meeting
Het overleg
168
To serve
Serveren
169
Applicant, to apply
Sollicitant, solliciteren
170
Talk/interview
Gesprek
171
The past
Het verleden
172
The example
het voorbeeld
173
Clear
Duidelijk
174
SKILLS
VAARDIGHEDEN
175
Helpful (2 words)
Behulpzaam, nuttig
176
The department
De afdeling
177
The CV
Het CV
178
To answer
Beantwoorden
179
Prepared
Bereid
180
Accessible
Bereikbaar
181
Avaiable
Beschikbaar
182
To offer
Bieden
183
The perseverance
Het doorzettingsvermogen
184
The description
De omschrijving
185
The requirement
De eis
186
To answer (the phone)
Opnemen
187
Personeelszaken
Human resources department
188
The salary
Het salaris
189
The highway
De snelweg
190
Responsible
Verantwoordelijk
191
Fluent
Vloeiend
192
Sufficient
Voldoende
193
Aanpakken
To handle, to take (Hoe gaan we dit probleem aanpakken? / Ze pakt haar studie heel serieus aan.)
194
The importance
Het belang
195
To consist of
Bestaan uit (De cursus bestaat uit vijf modules. / Mijn ontbijt bestaat uit brood, fruit en thee.)
196
To realize
Beseffen
197
The meeting (more like an event/conference)
De bijeenkomst
198
Manager
Leidinggevende
199
To expand
Uitbreiden
200
Vacancy
Vacature
201
The benefit
De uitkering
202
Work experience
Werkervaring
203
Het uitzendbureau
The employment agency
204
The knowledge
De kennis
205
Reliable
Betrouwbaar
206
Safe
Veilig
207
Patient
Geduldig
208
The lidership
De leiding
209
To match
Passen bij
210
Suitable
Geschikt
211
Nowedays
Tegenwoordig
212
Subject
Onderwerp
213
Additional (ly)
Aanvullend
214
The treatment
De behandeling
215
Obliged
Verplicht
216
Satisfied
Tefreden
216
Government
Overheid
217
The visit
Het bezoek
218
Halfway through
Halverwege
219
Necessary
Noodzakelijk
220
To compare
Vergelijken
221
To reiburse
Vergoeden
222
To ensure, insurance
Verzekeren, verzekering
223
The waste, the garbage
Het afval, het vuilnis
224
To throw away
Weggooien
225
Harmful
Schadelijk
226
The can
Het blik
227
To collect
Verzamelen
228
To end up
Terechtkomen
229
"I still doubt about this decision"
Ik twijfel nog steeds over deze beslissing
230
To take off
Afdoen
231
Anderhalf
1 1/2
232
Good looking
Knap
233
To convince
Overtuigen
234
To cut
Knippen
235
To close
Sluiten
236
The change
De verandering
237
Before
Voordat
238
To shave yourself
Zich scheren
239
Behind
Achter
240
To mean
Betekenen
241
The exercise
De beweging
242
Until
Totdat
243
Terrible
Vreselijk
244
To stop
Ophouden
245
The mood
Het humeur
246
Boring
Saai
247
"Sanne does gymnastics/football"
Sanne zit op turnen/football
247
The muscle
De spier
248
Used to
Gewend
249
The century
De eeuw
249
The canal
De gracht
250
The art
De kunst
251
The painting
Het schilderij
252
To help think
Meedenken
253
Impossble
Onmogelijk
254
Suddenly
Opeens
255
To guess
Raden
256
The risk
Het risico
257
Waard ("Het is zeker de moeite waard")
Worth
258
Zo'n
Such a
259
To keep on doing
Volhouden
260
Aanbieden
To offer
261
Possibility, possibilities
mogelijkheid, mogelijkheden
262
The member
Het lid
263
The access
De toegang
264
To improve
Verbeteren
265
Story, stories
Verhaal, verhalen
266
Episode
Aflering
267
Dead
Dood
268
Crime
Misdaad
269
Relaxed
Ontspannen
270
Rest
Rust
271
To watch “back”
Terugkijken
272
Cool
Tof
273
Addictive, adicted
Verslavend, verslaafd
274
"What do you like?"
Waar hou je van? / Waarvan hou jij?
275
Onderwerp
Subject
276
Blijken
To turn out. E.g.: "Uit onderzoek blijkt dat koffie gezond is"
277
All kinds of
Allerlei
278
De bewolking
The population
279
Worried
Bezorgd
280
"Thanks to"
Dankzij
281
However
Echter
282
The event (2 words)
Het evenement, de gebeurtenis
283
Increase
Toename
284
Acquaintance
Kennis
285
The grandchild
Het kleinkind
286
The bargain
Het koopje
287
"Het valt op dat..."
It is noticible that
288
"Are you in social media?"
Zit je op sociale media?
289
"This man is addicted to alcohool"
Die man is verslaafd aan alcohool.
290
Teleurgesteld
Disappointed
