Niveau 3// Verbium Flashcards

(69 cards)

1
Q

Bespreken

A

Overleggen

(bespreken, altijd met object)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

investeren

A

Yatırım yapmak

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

opnemen

A

afhalen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

overmaken

A

overschrijven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

storten

A

Para yatırmak

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

zich vestigen

A

Op een bepaalde plaats gaan wonen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

verzinnen

A

fanteseren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

bezitten

A

Hebben

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Overmaken

A

Overschrijven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

afhalen

A

Opnemen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Sparen

A

Birikim yapmak

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Besparen

A

Tasarruf etmek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

omgaan met

A

-ile başa çıkmak, anlaşmak

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Opleveren

A

Sağlamak, kazandırmak, teslim etmek
Dat kan u allemaal veel geld opleveren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

overwegen

A

değerlendirmek, düşünmek
Göz önünde bulundurmak

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

toegeven

A

Kabul etmek, teslim olmak

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Uitgeven

A

Para harcamak (besteden)
Yayinlamak

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

verminderen

A

Azaltmak
Daha az yapmak

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

wennen aan

A

Bir şeye alışmak

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

eisen

A

Talep etmek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Ontdekken

A

Keşfetmek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

overlijden

A

ophouden met leven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

veroorzaken

A

Bir şeye neden olmak

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

verzekeren (r)

A

Sigortalamak

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
behandelen
Belirli bir şekilde davranmak İlgilenmek Tedavi etmek
26
dwingen
Noodzaken Zorlamak
27
Protesteren
Protesto etmek
28
zich realiseren
Farketmek Anlamak
29
verdelen
Delen Parçalara ayırmak Paylaştırmak
30
vermijden
Kaçınmak
31
Bedenken
Verzinnen Fanteseren
32
Verkiezen
Kiezen naar altijd positief
33
aannemen
İşe almak, kabul etmek *Ontslaan
34
Plaatsvinden
Gerçekleşmek Olmak Yer almak
35
Produceren
Üretmek
36
Samenwerken
İşbirliği yapmak
37
Tellurstellen
Tegenvallen Hayal kırıklığına uğramak
38
aarzelen
Tereddüt etmek
39
Begeleiden
Eşlik etmek Desteklemek
40
Beschouwen als
-olarak görmek/algılamak iemand als je beste vriend beschouwen
41
doorbrengen
zaman geçirmek/harcamak Je zaterdag doorbrengen met sporten
42
oprichten
Kurmak Baslatmak
43
Overtuigen
İkna etmek
44
Verwijzen naar
Başka birine göndermek/ atıfta bulunmak
45
analyseren
Analiz etmek analyseerde--- geanalyseerd(heeft)
46
beperken (r)
Kısıtlama/sinirlama beperkte/ beperkt(heeft)
47
ingaan°* op (iets)
dikkat vermek Ayrıntıya girmek ging in op--- ingegaan (is) op
48
opgeven
Durdurma Pes etme gaf op--- opgeven (heeft)
49
schoppen (tegen)
Tekme atmak schopte--geschopt(heeft)
50
Zakken voor
Başarısız olma Zakta voor--- gezakt (is) voor
51
Beantwoorden
Antwoorden
52
Behalen
een score behalen Elde etmek, başarmak, kazanmak
53
Fluiten
Üflemek, ıslık çalmak, düdük çalmak
54
zich gedragen
zich netjes gedragen (Iyi huylu ol) op een bepaalde manier handelen
55
genieten van
56
Rekenen
Tellen, met cijfers werken Matematik çalışma
57
Verhogen * verlagen
Arttırmak*azaltmak
58
afruimen
Masayı toplamak
59
bewaren
Saklamak
60
e-mailen
61
Leveren
teslim etmek
62
omdraaien
Ters dönmek
63
Ophalen
Belli bir yerden birini/bir şeyi almak/toplamak
64
Opruimen
Toplamak, temizlemek anlamında
65
schoonmaken
Poetsen
66
Snappen
begrijpen
67
Stinken
*lekker ruiken Kötü kokmak
68
stofzuigen
Makineyle süpürmek
69
vegen
Schoonmaken met een bezem of borstel