Niveau B2 Flashcards
(136 cards)
0
Q
A/au
A
Aan
1
Q
S.v.p.
A
A.u.b
2
Q
Recommander
A
Aan/bevelen
3
Q
Offrir
A
Aan/bieden
4
Q
Promotion (offre promotionnelle)
A
De aanbieding
5
Q
L’offre
A
Het aanbod
6
Q
Mettre (vêtements)
A
Aan/doen
7
Q
Allumer
A
Aan/doen
8
Q
Enchantée
A
Aangenaam
9
Q
Agréable
A
Aangenaam
10
Q
En recommandé
A
Aangetekend
11
Q
Car, étant donné que
A
Aangezien
12
Q
La déclaration (déposition)
A
De aangifte
13
Q
Porter (être vêtu de)
A
Aan/hebben
14
Q
S’habiller
A
Aan/kleden
15
Q
Grossir, prendre du poids
A
Aan/komen
16
Q
Arriver
A
Aan/komen
17
Q
Aménager
A
Aan/leggen
18
Q
L’occasion
A
De aanleiding
19
Q
Suite à
A
Aanleiding naar / Aanleiding van
20
Q
Supposer
A
Aan/nemen
21
Q
Accepter
A
Aan/nemen
22
Q
Conseiller
A
Aan/raden
23
Q
L’attentat
A
De aanslag
24
Correspondre à
Aan/sluiten bij
25
S'adresser à
Aan/spreken
26
Plaire
Aan/spreken
27
Allumer
Aan/steken
28
Le briquet
De aansteker
29
Le nombre
Het aantal
30
Mettre (vêtements)
Aan/trekken
31
Present(e)
Aanwezig
32
Allumer
Aan/zetten
33
La pomme de terre
De aardappel
34
La fraise
De aardbei
35
La terre
De aarde
36
Sympathique
Aardig
37
Hésiter
Aarzelen
38
Le numéro d'abonné(e)
Het abonneenummer
39
L'abricot
De abrikoos
40
L'accent
Het accent
41
Derrière
Achter
42
A l'arriere
Achterin
43
Au fond
Achterin
44
L'arriere petit enfant
Het achterkleinkind
45
Le feu arrière
Het achterlicht
46
Le nom de famille
De achternaam
47
Vers l'arriere
Achteruit
48
Le rétroviseur
De achteruitkijkspiegel
49
L'action
De actie
50
L'adieu
Het adieu
51
L'adresse
Het adres
52
L'annonce
De advertentie
53
De temps à autre
Af en toe
54
Dernier, dernière
Afgelopen
55
S'avancer vers
Af/komen op
56
Parcourir
Af/leggen
57
A l'issue de
Afloop na, afloop van
58
Expirer, se terminer
Af/lopen
59
Terminer
Af/leggen
60
Nettoyer
Af/nemen
61
Regler
Af/rekenen
62
L'Afrique
Het Afrika
63
L'afrikaans
Het Afrikaans
64
Le rendez-vous
De afspraak
65
Prendre rendez-vous
Afspraak een/maken
66
Convenir de
Af/spreken
67
Donner
Af/spreken
68
Prendre rendez-vous
Af/spreken
69
Maigrir, perdre du poids
Af/vallen
70
Se demander si
Af/vragen
71
Attendre (la fin)
Af/wachten
72
Dans l'attente de
Afwachting in, afwachting van
73
S'ecarter, diverger
Af/wijken
74
Deposer
Af/zetten
75
L'agent
De agent, de agente
76
Deja
Al
77
Tous
Al
78
Meme si
Al
79
En général
In het algemeen
80
Longtemps
Allang
81
Tous, toutes les
Alle
82
Seulement
Alleen
83
Ne que
Alleen (maar)
84
Juste
Alleen (maar)
85
Steul(e)
Alleenstaand
86
Tout, tous, toute, toutes
Allemaal
87
Nous tous, tous ensemble
Met ons allen
88
Tous ensemble (eux)
Amet zijn allen
89
Toutes sortes de
Allerlei
90
Tout
Alles
91
Comme
Als
92
Si (conditionnel)
Als
93
Quand (lorsque)
Als
94
Du moment que
Als... Maar
95
S'il te plait, s'il vous plait / voici
Alsjeblieft /alstublieft
96
Comme si
Alsof
97
Toujours
Altijd
98
Deja
Alweer
99
L'Amérique
Het Amerika
100
Autre
Ander
101
Un et demi
Anderhalf
102
150g
Anderhalf ons
103
Autrement
Anders
104
Sinon
Anders
105
Ancien(ne), antique
Antiek
106
Les Antilles
De Antillen
107
Le programme anti-virus
Het anti-virusprogramma
108
La réponse
Het antwoord
109
Le répondeur
Het antwoordapparaat
110
Répondre
Antwoorden
111
L'arobase
Het apenstaartje
112
La pharmacie
De apotheek
113
L'appartement
Het appartement
114
La pomme
De appel
115
Le jus d'orange
Het appelsiensap
116
De appeltaart
La tarte aux pommes
117
Avril
(De) april
118
L'arabe (langue)
Het Arabisch
119
L'architecte
De architecte
120
L'Argentine
Het Argentinië
121
Pauvre
Arm
122
Le bras
De arm
123
L'article
Het artikel
124
Le médecin
De arts
125
Aruba
(Het) Aruba
126
L'assistant(e)
De assistent(e)
127
Attraction
Attractie
128
Aout
(De) augustus
129
L'auteur
De auteur
130
Authentique
Authentiek
131
La voiture
De auto
132
Le secteur de l'informatique
De automatiseringssector
133
Le cours de conduite
De autorijles
134
Le soir, la soirée
De avond
135
Le souper (repas du soir)
Het avondeten
