nl Flashcards
(36 cards)
1
Q
schematiseren
A
omzetten in een schema
2
Q
de
initiatiefnemer
A
iemand die de eerste stap zet
3
Q
de rivaliteit
A
competitiedrang
4
Q
interpreteren
A
opvatten
5
Q
in iemands kielzog
A
in navolging van iemand
6
Q
tevergeefs
A
zonder resultaat
7
Q
ingenieus
A
vindingrijk
8
Q
verstrooid
A
de aandacht niet bij het onderwerp hebben
9
Q
berispen
A
streng aanspreken
10
Q
de colonne
A
aneengesloten rij
11
Q
hyper
A
heel erg
12
Q
de conventie
A
regel
13
Q
de fez
A
hoofddeksel in Griekenland en Turkije
14
Q
pienter
A
slim
15
Q
de memoires
A
opgeslagen herinneringen
16
Q
de krachtpatser
A
iemand met grote spierkracht
17
Q
vrijgevochten
A
onafhankelijk
18
Q
prangend
A
drukkend
19
Q
metamorfose
A
verandering
20
Q
Analyseren
A
ontleden
21
Q
instrueren
A
zeggen wat iemand moet doen
22
Q
archaïsch
A
ouderwets
23
Q
betrekking hebben op
A
te maken hebben met
24
Q
complex
A
moeilijk
25
het gewas
plant
26
de babe
jonge aantrekkelijke vrouw
27
de essentie
het belangrijkste
28
de parade
feestelijke optocht
29
tragisch
negatief
30
de luifel
afdak tegen zon of regen
31
de kiel
lange vest
32
vergen
vragen
33
koelbloedig
kalm
34
de roddeltante
iemand die negatieve dingen over anderen vertelt
35
de wijsneus
iemand die denkt alles te weten
36
uniform
gelijk