OKC 10 infectieleer Flashcards

(26 cards)

1
Q

Kenmerken virussen

A
  • bestaan uit DNA of RNa met een eiwitmantel
  • zijn kleiner dan bacteriën
  • hebben een levende cel nodig om zich voort te planten
  • intracellulaire parasieten
  • kunnen sluimerend aanwezig zijn in het lichaam bijv. koortslip
  • kunnen DNA van de gastheer veranderen en zo auto-immuunziekten of kanker veroorzaken
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

overdracht van virus

A

direct of indirect.
bijv. geinfecteerde huid of slijmvliezen, lucht via aerosolen, via ontlasting, bloedcontact of verticale transmissie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

diagnostiek virussen

A
  • is niet microscopischt te zien
  • zijn niet te kweken en niet gevoelig voor antibiotica
  • serologische onderzoek (onderzoek van bloedplasma)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

behandeling virussen

A
  • het gaat van zelf over
  • antivirale middelen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

kenmerken bacteriën

A
  • eencellige micro-organismen, veel kleiner dan een cel
  • kunnen zelfstandig delen en ook heel snel
  • mutatie
  • kunnen goed overleven als sporen
  • kunnen toxinen produceren –> gifstoffen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Bacteriën: wat zijn kenmerken van pathogeen micro-organismen

A
  • dringt door huid/slijmvliezen
  • beschadigt weefsel
  • geeft een ontstekingsreactie
  • produceert toxinen
  • vermenigvuldigd zich in het lichaam
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Bacteriën: wat zijn kenmerken van commensalen?

A

niet pathogene minor-organismen
- normale flora op huid en slijmvliezen
- dringen niet naar binnen
- voeden zich met secreet en celresten
- beschermen de gastheer tegen pathogenen
- leveren soms nuttige stoffen aan de gastheer
- kunnen onder bepaalde omstandigheden toch ziek maken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

diagnostiek bacteriën

A
  • microscopische onderzoek
  • kweken op voedingsbodem
  • serologie: antilichamen aantonen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

behandeling bacteriën

A

antibioticum, antibacterieel middel, bacteriocide of bacteriostatisch

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

kenmerken protozoën

A
  • eencellige dierlijke micro-organismen
  • meestal een zweepdraag voor voortbeweging
  • gebruiken meestal hun levenscyclus en gastheer
  • meestal tropische ziekte en bij verminderde weerstand
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

wat is een opportunistische infectie?

A

Dat commensalen je toch ziek maken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

ander woordt voor schimmels en gisten

A

fungi

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Kenmerken van schimmels en gisten

A
  • wordt bestudeerd door mycologie
  • zijn een- of meercellige eakaryoten
  • kunnen zich buiten de gastheer voorplanten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

behandeling van schimmels en gisten

A

antimycotica of fungicide middelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Ander woord voor wormen

A

helminthen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

verschillende wormen

A

rondwormen, lintworemen en zuigwormen

17
Q

diagnostiek van lintwormen

A

fecesonderzoek

18
Q

behandeling lintwormen

A

antihelminthica

19
Q

kenmerken van prionen

A
  • zijn eiwitten met abnormale vorm en zitten in dierlijke materiaal
  • kunnen niet afgebroken worden
  • kunnen lichaamseigen eiwitten veranderen
  • zijn besmettelijk
  • kunnen schade aanrichten in de hersenen
20
Q

Wat is virulentie?

A

een maat voor ziekmakend vermogen

21
Q

Wat is pathogeniteit?

A

het mechanisme van het ziekmakend vermorgen *Hoe)

22
Q

Wat is besmetting

A

contaminatie, overdracht van infectie ziekte

23
Q

Wat is epidemiologie

A

bestudeert het voorkomen en verspreiden van ziekte met
- incidentie: nieuwe gevallen
- prevalentie: bestaande ziektegevallen

24
Q

besmettingsbron; exogeen

A

van buiten af

25
bezettingsbron: endogoeen
uit eigen flora
26
infectieketen
1 verwekker of micro-organismen 2 besmettingsbron 3 besmeetingsweg 4 prote d' entree 5 gevoelige gasheer