Onregelmatige werkwoorden Flashcards
page 263 - learn out of head (45 cards)
1
Q
beginnen
A
begonnen (ben)
2
Q
begrijpen
A
begrepen (heb)
3
Q
blijven
A
gebleven (ben)
4
Q
breken
A
gebroken (heb)
5
Q
brengen
A
gebracht (heb)
6
Q
doen
A
gedaan (heb)
7
Q
drinken
A
gedronken (heb)
8
Q
eten
A
gegeten (heb)
9
Q
ervaren
A
ervaren (heb)
10
Q
gaan
A
gegaan (ben)
11
Q
geven
A
gegeven (heb)
12
Q
hebben
A
gehad (heb)
13
Q
helpen
A
geholpen (heb)
14
Q
houden
A
gehouden (heb)
15
Q
kiezen
A
gekozen (heb)
16
Q
kijken
A
gekeken (heb)
17
Q
komen
A
gekomen (ben)
18
Q
kopen
A
gekocht (heb)
19
Q
krijgen
A
gekregen (heb)
20
Q
lezen
A
gelezen (heb)
21
Q
liggen
A
gelegen (heb)
22
Q
lopen
A
gelopen (ben/heb)
23
Q
nemen
A
genomen (heb)
24
Q
ontbijten
A
ontbeten (heb)
25
rijden
gereden (ben/heb)
26
schrijven
geschreven (heb)
27
slapen
geslapen (heb)
28
spreken
gesproken (heb)
29
staan
gestaan (heb)
30
stijgen
gestegen (ben)
31
vallen
gevaren (ben/heb)
32
varen
gevaren (ben/heb)
33
vergeten
vergeten (heb/ben)
34
verliezen
verloren (heb/ben)
35
vertrekken
vertrokken (ben)
36
vinden
gevonden (heb)
37
vliegen
gevlogen (ben/heb)
38
wassen
gewassen (ben)
39
winnen
gewonnen (heb)
40
worden
geworden (ben)
41
zien
gezien (heb)
42
zijn
geweest (ben)
43
zitten
gezeten (heb)
44
zoeken
gezocht (heb)
45
zwemmen
gezwommen (heb/ben)