Onregelmatige werkwoorden Flashcards
(106 cards)
Bijten - to bite
beet/beten, gebeten
Blijven - to stay
bleef/bleven, gebleven
Brengen - to bring
bracht/brachten, gebracht
Breken - to break
brak/braken, gebroken
Denken - to think
dacht/dachten, gedacht
drinken - to drink
dronk, dronken, gedronken
eten- to eat
at/aten gegeten
genieten - to enjoy
genoot, genoten, hebben genoten
helpen - to help
hielp, hielpen, geholpen
kiezen- to choose
koos, kozen, gekozen
kijken - to look
keek, keeken, gekeken
kopen - to buy
kocht/kochten, gekocht
Lezen - to read
las, lazen, gelezen
moeten - to must
moest/moesten/ gemoeten
ruiken -to smell
rook/rooken. geroken
scheppen - to create
schiep, schiepen, geschept
schrijven - to write
schreef, schreven, geschreven
slapen - to sleep
sleep, slepen, geslapen
smijten - to throw
smeet, smeten, gesmeten
spreken - to speak
sprak, spraken, gesproken
vergeten - forget
vergat, vergaten, vergeten
vragen - to ask
vroeg, vroegen, gevraagd
wassen - to wash
waste, wasten, gewassen
worden - to become
werd, werden, geworden