onregelmatige werkwoorden deel 4 P4 Flashcards
(31 cards)
1
Q
verslinden
A
verslond
verslonden
verslonden
2
Q
verzinnen
A
verzon
verzonnen
verzonnen
2
Q
vinden
A
vond
vonden
gevonden
3
Q
vliegen
A
vloog
vlogen
gevlogen
4
Q
vragen
A
vroeg
vroegen
gevraagd
5
Q
vreten
A
vrat
vraten
gevreten
6
Q
vriezen
A
vroor
vroren
gevroren
7
Q
wegen
A
woog
wogen
gewogen
8
Q
werpen
A
wierp
wierpen
geworpen
9
Q
weten
A
wist
wisten
geweten
10
Q
wijzen
A
wees
wezen
gewezen
11
Q
winnen
A
won
wonnen
gewonnen
12
Q
worden
A
werd
werden
geworden
13
Q
wrijven
A
wreef
wreven
gewreven
14
Q
wreken ( wraak nemen)
A
wrak
wraken
gewroken
15
Q
wringen
A
wrong
wrongen
gewrongen
16
Q
zenden
A
zond
zonden
gezonden
17
Q
zien
A
zag
zagen
gezien
18
Q
zijn
A
was
waren
geweest
19
Q
zingen
A
zong
zongen
gezongen
20
Q
zinken
A
zonk
zonken
gezonken
21
Q
zitten
A
zat
zaten
gezeten
22
Q
zoeken
A
zocht
zochten
gezocht
23
Q
zuigen
A
zoog
zogen
gezogen
24
zuipen
zoop
zopen
gezopen
25
zullen
zou
zouden
26
zwellen
zwol
zwollen
gezwollen
27
zwemmen
zwom
zwommen
gezwommen
28
zweren
zwoer
zwoeren
gezworen
29
zwerven
zwierf
zwierven
gezworven
30
zwijgen
zweeg
zwegen
gezwegen