Open vragen examen Flashcards

(51 cards)

1
Q

Wat zijn de morfologische kenmerken van het golgi apparaat?

A
  • in alle kernhoudende cellen
  • in omgeving van Golgi vindt aan- en afvoer plaats van materiaal dat in vesikels is verpakt
  • centrale gedeelte : groep op elkaar gelegen afgeplatte cisternen, aan de uiteinden iets verbreed
  • kan beschouwd worden als doorgangshuis
  • duidelijke polarisatie, nl. convexe zijde = cis-zijde = onrijpe zijde = begin VS concave zijde = transzijde
    = rijpe zijde = einde
  • compartimentalisatie van Golgi
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat zijn de functies van het golgi apparaat?

A
  • post-translationele modificatie
  • modificatie van macromoleculen door toevoeging van suikers om aldus oligosacchariden te maken
  • proteolyse van peptiden = eiwit activeren
  • functie bij het sorteren van producten voor verschillende bestemmingen

a) hydrolytische enzymen voor lysosomen
b) membraaneiwitten voor celmembraan
c) secretiemateriaal voor extracellulair milieu
d) specifieke eiwitten voor organellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

wat zijn de morfologische kenmerken ven het mitochondrion?

A
  • in alle eukaryotische cellen
  • dubbele membraan met intermembranaire ruimte
  • buitenmembraan omgeeft ganse mitochondrion, zeer permeabel voor niet al te grote
    moleculen (dus samenstelling intermembranaire ruimte is +/- samenstelling cytoplasma)
    -> bevat vele transporteiwitten, bevat enzymen die conversie van bepaalde substraten
    bewerkstelligen, bevat enzymen voor vetsynthese
  • binnenmembraan is sterk geplooid voor opp vergroting (met vorming van cristae), veel
    minder permeabel
    -> bestaat voor ¾ uit eiwitten (ademhalingsenzymen, ook transporteiwitten), hoe hoger de
    metabole activiteit van een wel hoe meer uitgesproken de plooiing van de
    binnenmembraan (plooiing is dynamisch, nl. afhankelijk van EN behoefte)
  • intermembranaire ruimte
  • matix-> bevat enzymen van vetzuuroxidatie en van deel van citroenzuurcyclus (hier gebeurt
    oxidatie van lipiden, de oxidatie van pyruvaat en de Krebscyclus), ronde matrixkorrels =
    neerslagen van Ca en Mg zouten
  • Mitochondriën bevatten eigen circulair DNA (afkomstig van de moeder alleen) en eigen ribosomen
    (en ook enzymen om proteïnen te synthetiseren). MAAR het merendeel van de proteïnen aanwezig in
    mitochondriën zijn gesynthetiseerd in cytoplasma en dus niet aangemaakt in mitochondriën zelf.
  • Aantal mitochondriën is afhankelijk van energie behoefte van de cel (mitochondriën kunnen splitsen
    en fusioneren). PLUS aantal en grootte van mitochondriën kan veranderen wanneer energiebehoefte
    van de cel verandert (dankzij eigen DNA en geassocieerde enzymen).
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

wat zijn de functies van het mitochondrion?

A
  • mitochondriale activiteit produceert ongeveer 95% van de EN die nodig is voor het in stand houden
    van een cel
  • vormen ATP door de afbraak van organische moleculen in reactieketen waarbij O2 verbruikt wordt
    en CO2 aangemaakt wordt
  • metabolisme = katabolisme en anabolisme
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

wat zijn de morfologische kenmerken van het lysosoom?

A
  • omgeven door membraan
  • min of meer rond, elektronendicht
  • bevatten hydrolytische enzymen (= hydrolasen)
  • vormen het intracellulaire verteringsapparaat
  • worden gevormd door afsplitsing van gecoate vesikels aan het trans-Golgi-complex, waarna
    er fusie plaat vindt met endosomen en andere lysosomen (lysosoom heeft merkteken en zal
    nooit versmelten met celmembraan)
  • primaire lysosomen (bevat lytische enzymen, nog NIET betrokken bij vertering) VS secundaire
    lysosomen (plaats waar vertering plaatsvindt)

a) na versmelting met endosoom = endolysosoom
b) autolysosoom = eigen structuren verteren vb. mitochondriën
c) fagolysosoom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

wat zijn de functies van het lysosoom?

A

= lysosomale vertering
- afbraak van vreemd materiaal door lysosomale enzymen (rol bij voeding en afweer)

  • afbraak van celcomponenten of celstructuren die beschadigd zijn = AUTOFAGIE (zie “How
    Cells Clean House”)
  • hydrolase kan alles verteren maar enkel in zuur milieu (dit wordt in het lysosomale blaasje
    gecreëerd door protonenpompen in membraan)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

wat zijn de morfologische kenmerken van het peroxisoom?

A
  • omgeven door bolvormig enkelvoudig membraan (fosfolipide dubbellaag)
  • Peroxisomen worden niet gevormd in het Golgi-apparaat, maar door deling van zichzelf (en in
    eerste instantie door eiwitten aangemaakt in vrije ribosomen)
  • bevat 50-tal verschillende enzymen o.a. catalase
  • catalase (= belangrijkste enzyme) breekt waterstofperoxide H2O2 af tot H2O
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

wat zijn de functies van het peroxisoom?

A
  • Oxideren van organische stoffen (urinezuur, aminozuren en lange vetzuren)
    ! beta-oxidatie van lange vetzuurketens
  • Aanmaak van giftige stoffen, nl. H2O2 , (bij detoxificatie van andere toxische stoffen, zoals
    alcohol in de lever) die die zelf ook weer kan afbreken dankzij catalase
  • Biosynthese van vetten
    a) synthese van cholesterol
    b) enkel in de lever ook synthese van galzouten als afgeleide van cholesterol (vertaling van
    “which are derived from cholesterol”)
    c) synthese van plasmalogen = een soort fosfolipiden die een belangrijke component zijn in
    de membranen van weefsels, nl. hart en hersenen
    EXTRA: syndroom van Zellweger = defect in de assemblage van peroxisomen (resultaat zijn dus lege
    peroxisomen), snel lethaal (sterfte baby’s)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

wat zijn de morfologische kenmerken van het endoplasmatische reticulum?

A
  • in alle eukaryotische cellen
  • bestaat uit afgeplatte membranen die onderling kunnen samenhangen
  • ruimte tussen membranen = cisternen
  • in rechtstreeks verband met nucleaire enveloppe
  • onderscheid tussen RER en SER
    -> RER
    a) Aanwezigheid van ribosomen aan cytoplasmatische zijde van de ER-membraan
    b) Synthese van proteïnen door ribosomen (1. Wateroplosbare proteïnen die vrij komen
    in lumen van ER en 2. Transmembraanproteïnen (dus eiwitten die bedoeld zijn voor
    in membraan) die hier al worden ingebouwd in het membraan van ER)
    c) Ribosomen hechten aan op RER-membraan via een signal recognition particle (SRP)
    en een speciaal proteine translocator (Sec61)
  • nauwe relatie met Golgi apparaat
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

wat zijn de functies van het endoplasmatische reticulum?

A
  • Belangrijke rol in de biosynthese (nl. transmembraanproteïnen en lipiden van ER, Golgicomplex,
    plasmamembraan en lysosomen worden gesynthetiseerd in associatie met ERmembraan)
  • Belangrijke bijdrage in aanmaak van mitochondriale en peroxisomale membranen
  • Startpunt van synthese van gesecreteerde proteïnen
  • Plaats waar extracellulaire matrix in beginsel wordt aangemaakt
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

wat zijn de morfologische kenmerken van een neuron?

A
  • Neuron is functionele eenheid van het zenuwstelsel, hoog gespecialiseerde exciteerbare cel
  • Neuronen zijn in volwassen toestand niet meer delende cellen
  • Neuronen met hun uitlopers kunnen sterk variëren in vorm en grootte (4-150 μm)
  • Neuronen bestaan uit 3 grote componenten:
    a. Cellichaam of perikaryon of soma
    -> Bevat een grote blazige kern met fijn verdeeld chromatine en een opvallende
    nucleolus (hoge eiwitsynthese-activiteit!)
    ->Sterk ontwikkeld RER, met ophopingen van vrije polyribosomen
    -> Golgi-complex in gebied rond de kern
     Mitochondriën (maar zijn talrijker in de dendrieten en axon)
     Melanine-pigmentkorrels
     = het stofwisselingscentrum van het neuron  o.a. continu
    neurotransmitters maken dus veel actief DNA (euchromatine) en veel
    ribosomen (! Neuronen zijn zeer metabool actief)
    b. Dendrieten (afferent)
     Dendrieten zijn uitlopers die ontspringen als meerdere boomvormige
    vertakkingen vertrekkend van het soma ; ze vormen ahw een dendritische
    boom
     Het gehele opp van de dendritische uitlopers is bedekt met knobbelvormige
    uitsteeksels (verdikkingen cytoplasma) = gemmulae; dit zijn plaatsen van
    synaptisch contact (aangrijpingspunten van andere axonen op dendriet
    volgend neuron)
    c. Axon (efferent)
     Neuronen bezitten ÉÉN enkele axon, dat ontspringt aan de axonheuvel van
    het soma, en eindigt in een telodendron (telo = einde, dendron = boom)
     Het axon bevat: mitochondria, neurofilamenten (= intermediaire filamenten,
    voor stabiliteit axon), neurotubuli (= microtubuli in neuron)
     Elk terminaal zijde van het telodendron heeft een verdikt uiteinde = de
    terminale synaps of terminale knoop
     De terminale synaps is gespecialiseerd in transmissie van een
    chemische boodschap in antwoord op een AP. De synaps is de
    junctie tussen het presynaptische uiteinde van een axon (zijde
    die overbrengt) en de postsynaptische membraanreceptor,
    meestal een dendriet (zijde die ontvangt). De pre en post
    synaptische membranen zijn gescheiden door de synaptische
    spleet.
  • Er kunnen verschillende soorten neuronen onderscheiden worden op basis van het aantal en
    de lengte van de uitlopers die vertrekken vanuit het soma
     Op basis van het aantal uitlopers:
    a. Multipolaire neuronen = meerdere uitlopers aan een polygonaal soma (multipolaire
    neuronen komen het meest voor in het CZ, bv. Pyramidale cellen van de cerebrale
    cortex en Purkinje cellen)
    b. Bipolaire neuronen = hebben 2 uitlopers (1 dendriet en 1 axon), vb. in visuele
    auditorische en vestibulaire systeem
    c. Pseudo- unipolaire neuronen = hebben 1 korte uitlopers (axon en dendriet liggen
    tegen elkaar aan en lijken dus één), zijn gelokaliseerd in de sensorische ganglia van
    craniale en spinale zenuwen
    Downloaded
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

wat zijn de morfologische kenmerken van de verschillende hechtingsverbindingen?

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

wat zijn de verschillende fasen van de celcyclus?

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

wat zijn de regulatiemechanismen van de celcyclus?

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

wat zijn de morfologische kenmerken van hematopoietisch weefsel?

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

wat zijn de morfologische kenmerken van lamellair bot?

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

wat zijn de morfologische kenmerken van bestandelen van de basale membraan?

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

hoe wordt myeline geproduceerd?

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

wat zijn de morfologische kenmerken van het evenwichtsorgaan?

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

wat zijn de morfologische kenmerken van het oog?

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

welke vier celtypes komen voor in de retina?

22
Q

wat zijn de microscopische onderdelen van een staafje?

23
Q

wat zijn de drie lagen van het oog (buiten naar binnen)?

24
Q

wat zijn de morfologische kenmerken van enchondrale beenvorming?

25
wat zijn de morfologische kenmerken van een spierspoel?
26
wat zijn de morfologische kenmerken van het oor?
27
wat zijn de morfologische kenmerken van microtubili?
28
wat zijn de morfologische kenmerken van gliaweefsel?
29
wat zijn de verschillende kraakbeentypen?
30
wat zijn de morfologische kenmerken van het hartspierweefsel?
31
wat zijn de kenmerken van de T-cel receptor?
32
wat zijn de morfologische kenmerken van het cytoskelet?
33
wat zijn de verschillende lymfocyten?
34
wat zijn de microscopische verschillen tussen een hartspiercel en een skeletspiercel?
35
wat zijn de microscopische verschillen tussen een hartspiercel en gladspierweefsel?
36
wat zijn de morfologische kenmerken van erythropoiese?
37
wat zijn de verschillen tussen mitose en meiose?
38
wat zijn de kenmerken van de mitose?
39
wat zijn de kenmerken van de meiose?
40
wat zijn de verschillende cellen van de tubuli seminifebri ?
41
Bespreek de aflijning van de prostaat.
42
bespreek de aflijning van de urethra.
43
bespreek de aflijning van de blaas.
44
hoe verloopt de bloedvoorziening van de penis?
45
bespreek de aflijning van de vesicula seminalis.
46
bespreek de aflijning van de kern.
47
Hoe is de nucleus opgebouwd?
48
Hoe is de ribosoom opgebouwd?
49
Welke stadia vinden we bij een acute ontsteking?
50
Welke vormen van chronische ontsteking zijn er?
51
Wat is het verschil tussen serum en plasma?