Oriëntatie bedrijfseconomie Flashcards

1
Q

Noem een ander woord voor Economische wetenschap.

A

Economisch handelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat betekent alternatief aanwendbaar?

A

Dit betekent dat de middelen op verschillende manieren gebruikt kunnen worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is economisch handelen?

A

Een keuze maken waar je geld aan uitgeeft.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Noem 4 doelen van een onderneming.

A
  1. Winst
  2. Omzetgroei
  3. Marktaandeel
  4. Marktwaarde
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is differentiatie?

A

Wanneer een bepaalde fase van het productieproces wordt afgestoten naar een afzonderlijke bedrijfshuishouding.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Noem de 4 bewegingsverschijnselen.

A
  1. Differentiatie
  2. Integratie
  3. Specialisatie
  4. Parallellisatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is een bedrijfskolom?

A

Dit is een keten van bedrijfshuishouding die de oerproducent verbindt met de consument.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is integratie?

A

Het samenvoegen van één bedrijfshouding in 2 van dezelfde bedrijfskolom. Dit is een opeenvolging van fasen uit hetzelfde productieproces.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is specialisatie?

A

Wanneer je beperkt naar een kleiner assortiment

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is parallellisatie?

A

Het samenvoegen in één bedrijfshuishouding van producten die zich in hetzelfde bewerkingsstadium bevinden, maar tot nu toe in een verschillende bedrijfshuishouding voortgebracht werden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Noem de 3 persoonlijke ondernemingsvormen

A
  1. Eenmanszaak
  2. Vennootschap onder Firma (VOF)
  3. Commanditaire vennootschap
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Noem de 3 onpersoonlijke ondernemingsvormen

A
  1. Naamloze vennootschap (NV)
  2. Besloten vennootschap (BV)
  3. De coöperatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Waarom maak je een kostprijsberekening? (5)

A
  1. Inschatten van de winstgevendheid
  2. Bepalen van de verkoopprijs
  3. Ter bepaling van de langer termijn keuzen
  4. Als grondslag voor de waardering op de balans
  5. Ter bewaking van bedrijfszuinigheid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is progressief variabel?

A

Hierbij nemen de variabele kosten toe per product

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is degressief variabel?

A

Hierbij nemen de variabele kosten per producten af.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Verschil tussen massa productie en stuk productie

A

Bij massa productie houdt je geen rekening met de individuele wensen van de afnemer. Bij stuk productie wel. Hierbij kijk je naar de wensen van je afnemer want hier produceer je het voor.