ORM: Oriëntatie religiewetenschappen en missiologie Flashcards
(31 cards)
QUESTION 1/
Leg kort het verschil uit tussen een emic en een etic perspectief in religiestudie
Observatie // Interpretatie
🧠 Etic-perspectief : van buitenaf (observatie)
* Wetenschappelijk, objectief
* Beschrijft religie met algemene, universele begrippen
Vergelijkbaar met een toeschouwer die een cultuur bestudeert
* Bevordert begrip, afstand en dialoog
* Nuttig voor vergelijkend religieonderzoek
🔹 Wat doet die religie, hoe functioneert ze maatschappelijk?
❤️ Emic-perspectief – van binnenuit (interpretatie)
* Ervaringsgericht, vanuit het gelovige perspectief zelf
* Verwoordt innerlijke beleving en motivatie * Gaat dieper in op betekenis en ervaring van de gelovige
* Vereist respectvolle benadering en kennis van binnenuit
* Geeft inzicht in hoe mensen zelf hun geloof begrijpen 🔹
Wat betekent dit geloof voor henzelf, van binnenuit beleefd?
QUESTION 2/
Welke vier zienswijzen over de relatie tussen godsdienstwetenschappen en missiologie biedt het handboek aan?
1) GW > M: wetenschappelijke methoden (SocWsch) helpen M-vraagstukken oplossen.
2) GW < M: GW = hulpmiddel; M is geestelijker & Bijbel bepaalt toepasbaarheid. Godsdienstwetenschap dient de missiologie, die dichter bij Gods plan staat; Bijbel is toetssteen.
3) M < GW: focus op kennis & analyse in GW verdringt relationeel en geestelijk aspect van zending. Ofwel teveel kennis, te weinig relatie & geest.
4) GW ↔ M: kritische bondgenoten met eigen methodes (GW = sociaalwet., M = theologisch); wederzijds leerproces. gelijkwaardige partners met verschillende onderzoeksmethoden
Persoonlijk = tussen 2 & 4
QUESTION 3/
Geef een korte definitie van wereldbeeld, godsbeeld en mensbeeld en leg, eventueel aan de hand van een voorbeeld, uit hoe deze godsdienstwetenschappelijke concepten zich onderling tot elkaar verhouden.
📚 Drie centrale concepten in godsdienstwetenschap
🌍 1. Wereldbeeld (WB) = “cultureel waardesysteem”
* Manier waarop mensen de werkelijkheid en de ordening van het universum begrijpen * Omvat opvattingen over:
▫️ oorsprong van het leven
▫️ zin van het bestaan
▫️ structuur en doel van de wereld
🧠 Vragen: Waar komen we vandaan? Waarom zijn we hier? Waar gaan we naartoe?
🙏 2. Godsbeeld (GB) = Voorstelling van God of het goddelijke binnen een religie
* Kenmerken kunnen zijn:
▫️ almacht
▫️ liefde
▫️ rechtvaardigheid
▫️ nabijheid of afstand tot mens
* Bepaalt vaak de ethiek, gebedscultuur en zingeving binnen een religie
👤 3. Mensbeeld (MB) = Hoe een religie de mens ziet en waardeert
Voorbeelden MB:
▫️ Christendom: mens = geschapen naar Gods beeld, maar zondig (erfzonde)
▫️ Islam: mens = geboren in fitra, aangelegd tot het goede
▫️Hindoeïsme: mens = goddelijk potentieel, deel van Brahman
📌 Voorbeeld (christendom):
* GB: Persoonlijke, liefdevolle en rechtvaardige Schepper
* MB: Uniek, zondig maar geliefd
* WB Geordende schepping met moreel doel; gericht op verlossing
De term ‘wereldbeeld’ is een containerbegrip. Synoniemen zijn: wereldbeschouwing, fundamentele oriëntatie, werkelijkheidsvisie en ideologie. Alternatieve benaming ‘cultureel waardesysteem’.
Definitie wereldbeeld: de manier waarop mensen hun eigen omgeving observeren en interpreteren al zijnde de werkelijkheid. Ieder wereldbeeld is cultureel/religieus bepaald. Het werkt als een filter dat bepaalt op welke impulsen uit de omgeving men reageert en hoe men hierop reageert.
Wereldbeeld functies:
Het biedt een cognitief fundament om onze wereld rationeel te verklaren.
Het biedt emotionele veiligheid, verklaart het onverklaarbare.
Het verleent waarde aan culturele normen.
Het maakt cultuur tot één geheel.
Het reguleert culturele veranderingsprocessen.
Soorten: Religieus, Metafysisch en wetenschappelijk wereldbeeld.
Definitie Godsbeeld: De manier waarop mensen God zien, God zichzelf kenbaar maakt. Het definieert de interactie tussen mens en God of het ontbreken ervan.
(De godenwereld is een weerspiegeling van de kosmische krachten, in sommige culturen betekent God licht of glanzen. Dualistische visie van licht en duister / goed en kwaad / leven en dood / yin en yang.) Begrippen; monotheïsme/polytheïsme, het pantheon → alle goden in Grieks, apotheose → vergoddelijking in Grieks. Eén oppermachtige God die alle andere goden in zich draagt cfr Brahma is een Pantheos.
Definitie mensbeeld: In de godsdienstwetenschappen verwijst een mensbeeld naar de manier waarop een bepaalde religie of levensbeschouwing de mens en zijn rol in de wereld begrijpt. Dit omvat opvattingen over:
De oorsprong van de mens (bijvoorbeeld geschapen door God, geëvolueerd, enz.).
De natuur van de mens (bijvoorbeeld goed, zondig, vrij, afhankelijk, spiritueel, materieel).
De relatie van de mens tot God, andere mensen en de wereld.
De doelstelling of zin van het menselijk bestaan (bijvoorbeeld verlossing, verlichting, naastenliefde, zelfontplooiing).
QUESTION 4/
Geef twee voorbeelden van rituelen uit verschillende godsdiensten waarin de onderscheiding van ‘rein’ en ‘onrein’ van fundamenteel belang is – en leg uit hoe deze rituelen waardevol zijn voor het beleven van deze religies.
Rein en onrein in religieuze rituelen : 3 voorbeelden
- 🕍 Jodendom – Mikwe (ritueel bad)
* Wat? Onderdompeling in een speciaal bad om rituele reinheid te herstellen (bv. na menstruatie of vóór feestdagen)
* Waarom waardevol? Symboliseert geestelijke vernieuwing, voorbereiding op contact met het heilige, en bevordert zuiverheid in het dagelijks leven - 🕌 Islam – Woedoe’ (kleine wassing voor het gebed) * Wat? Rituele wassing van handen, gezicht, voeten vóór het gebed Waarom waardevol? Herinnering aan innerlijke zuiverheid, gehoorzaamheid aan God en voorbereiding op het contact met het goddelijke
- 🕌 Hinndoeïsme:
In het hindoeïsme worden koeien als heilig beschouwd, niet als onrein.
* Leer (vooral van dode koeien) wordt als onrein gezien, omdat het van een dood dier afkomstig is.
* Het aanraken van dode dieren of materialen daarvan (zoals leer) kan rituele onreinheid veroorzaken.
* Daarom vermijden veel hindoes het dragen van leren sandalen of riemen tijdens religieuze handelingen.
* Niet alle dieren worden als onrein gezien, maar producten van dode dieren zijn in veel hindoeïstische tradities taboe.
QUESTION 5/
Leg uit hoe en waarom jodenvervolging zich over Europa verspreidde sinds het ontstaan van het Christendom.
Pa-Ba-Spa-
DuFra-Oe-We-Is
🕍 1. Palestina (ca. 70–200)
* 70: Verwoesting tempel door Romeinen → diaspora begint
* 132–135: Bar Kochba-opstand mislukt → Joden uit Jeruzalem verbannen
* Breuk tussen Joden en Joodse christenen
* 4e eeuw: christendom staatsgodsdienst → anti-Joodse wetten (bv. verbod op ambten, bouwen van synagogen)
🏛 2. Babylonië (ca. 200–600)
* Joodse bloei in Mesopotamië na diaspora * Belangrijke leerscholen (Soera, Poembedita)
* Ontstaan Babylonische Talmoed (rond 500)
* Eind 6e eeuw: onderdrukking & verval door conflicten
🇪🇸 3. Spanje (ca. 900–1500)
* Joodse bloei onder islamitisch bestuur (Sefarad)
* 1391: Reconquista > pogroms, gedwongen bekeringen → ontstaan marranen
* 1480: inquisitie tegen schijnbekeerlingen (marranen + morisco’s)
* 1492: Joden verdreven → vluchten naar Turkije, Italië, Antwerpen
🇩🇪 4. Duitsland & Frankrijk (ca. 900–1350)
* Centrum Asjkenazische Joden (Rijnland, Noord-Frankrijk)
* 1096: kruistochten → massamoorden op Joden
* 1215: Lateraans concilie → gele vlek & jodenhoed
* 1306–1350: beschuldigingen (rituele moord, pest), getto’s, uitroeiing
🇵🇱 5. Oost-Europa (ca. 1200–1940)
* Gastvrij onthaal in Polen-Litouwen → zelfbestuur via Raad v.d. Vier Landen
* 1648: Chmelnitski-pogroms (300.000+ Joden vermoord)
* 18e–19e eeuw: pogroms → massale emigratie naar VS e.a.
*Ontstaan chassidisme, sjtetls, Jiddische cultuur
🇳🇱 6. West-Europa (ca. 1500–1900)
* Opbloei in Amsterdam (vluchtelingen uit Spanje/Portugal)
* Franse Revolutie → emancipatie van Joden
* Nieuwe antisemitisme op basis van ras (Dreyfusaffaire)
* Oproep Herzl tot stichting Joodse staat (Zionisme)
🇮🇱 7. Israël (1880–heden)
* 1880: eerste pioniers naar Palestina (Chowewee Zion)
* 1917: Balfourverklaring → Britse steun voor Joods thuisland
* 1933–1945: Holocaust (Sjoah) vernietigt 1/3 Joodse volk
* 1948: stichting Israël → massale migratie, einde diasporacentra in Arabische wereld
QUESTION 6/
Leg uit hoe in het jodendom de TeNaCh, Misjna, Gemara en Talmoed zich tot elkaar verhouden.
1) Tenach = basis, geschreven wet
2) Misjna = beknopte mondelinge interpretatie van Tenach
3) Gemara = uitgebreide toelichting en discussie over Misjna
4) Talmoed = Misjna + Gemara samen → kern van het rabbijnse Jodendom
QUESTION 7/
Geef met drie voorbeelden aan hoe voedsel in het jodendom rituele betekenis heeft bij hun feesten.
🕍 Voedsel met rituele betekenis in het jodendom –
- Matzes bij Pesach Tijdens Pesach eten Joden ongezuurd brood (matzes) als herinnering aan de haastige uittocht uit Egypte, toen er geen tijd was om het brood te laten rijzen.
- Appel met honing bij Rosj Hasjana Op Rosj Hasjana wordt appel in honing gedoopt als symbool voor de wens op een zoet en gezegend nieuw jaar.
- Latkes en soefganiot bij Chanoeka Tijdens Chanoeka worden gefrituurde gerechten gegeten zoals latkes en soefganiot (donuts), die verwijzen naar het wonder van de olie in de Tempel die acht dagen bleef branden.
- Hamansoren bij Poerim – Driehoekige koekjes (oznei Haman) gevuld met maanzaad of jam – Verwijzen naar de vernedering van Haman, de vijand uit het verhaal van Ester – Onderdeel van een feestelijk, carnavalesk gebeuren inclusief cadeaus met eten (mishloach manot)
QUESTION 8/
Schets de belangrijkste ontwikkelingen in de houding van Mohammed tegenover Joden en Christenen in de loop van zijn leven.
Ontwikkeling in Mohammeds houding t.o.v. Joden en Christenen
1/ Mekka +
2/ Medina
3/ Poging dialoog met J / C
4/ Joodse afwijzing
5/ Verharde houding in K tov J
6/ Teleurstelling in C
7/ Vervalsingstheorie tg J / C
_______________________________
- Begin in Mekka (610–622)
* Mohammed verkondigt monotheïsme als profeet, zonder politieke macht.
* Positieve verwijzingen naar Joden en christenen als “mensen van het boek”.
* Admireert figuren uit OT & NT (Mozes, David, Jezus).
* Krijgt weinig gehoor bij de Mekkanen → vijandige reacties. - Hidjra naar Medina (622)
* Begin islamitische jaartelling; Mohammed wordt politiek en militair leider.
* Sluit een grondwet (Medina-charter) met lokale stammen, incl. Joden.
* Doel: samenwerking en erkenning van zijn profeetschap. - Poging tot dialoog met Joden en christenen
* Mohammed spreekt met Joden en christenen over gedeelde religieuze tradities.
* Erkent hun geschriften (Tora = Taura, Psalmen = Zaboer, Evangelie = Indjiel).
* Ziet zichzelf als vervuller en afsluiter van de profetenreeks.
* Koran = “bevestiging en correctie” van eerdere openbaringen. - Joodse afwijzing en conflict (vanaf 624)
* Joodse stammen weigeren Mohammed als profeet te erkennen.
* M beschuldigt hen van hypocrisie en het vervalsen van de openbaring.
Gevolg:
* Dreiging met goddelijke toorn
* Gewapende conflicten met Joodse stammen
* Verdrijving, executies, slavernij - Verharde houding in Koran t.o.v. Joden
* Ambivalent taalgebruik: “kinderen van Israël” ↔ “de Joden” (kritisch)
* Mohammed beschouwt hun afwijzing als bewijs van spiritueel verval.
* Voorbeeld: “Joden vallen toorn over toorn ten deel.” - Veranderende houding t.o.v. christenen
* Aanvankelijk vriendelijk (handelaars, monniken, kluizenaars).
* Teleurstelling in gebrek aan steun → verwerping van hun dogma’s
* Vb: triniteit verkeerd begrepen als God + Maria + Jezus
* Jezus ≠ Zoon van God, maar profeet
* Christenen worden later ook afgeschilderd als polytheïsten/afgodendienaars. - Vervalsingstheorie als sluitstuk
* M stelt dat Joden en christenen hun geschriften hebben vervalst.
* Jezus zou zijn komst aangekondigd hebben.
* OT/NT-profeten = eigenlijk boodschappers van de islam De Koran is de zuivere, laatste openbaring.
QUESTION 9/
Schets kort de inhouden van de Koran, Hadith en Sharia en leg uit hoe ze zich tot elkaar verhouden.
📗 1. De Koran – Het eeuwige Woord van God
1.1 Betekenis en status
* Arabisch: al-Qurʾān < qara’a = lezen, reciteren
* Goddelijk boek, afschrift van de ‘Moeder der Schriften’ in de hemel
* Eeuwig, onvervalst, onomstotelijk waar (bijv. 2:2; 16:89; 40:2; 69:48)
1.2 Inhoud en structuur
* 114 soera’s, niet chronologisch maar op lengte gesorteerd
* Thema’s vaak zonder overgangen; enige echte verhaal: Soera 12 (Jozef)
* Profetie en waarschuwing: polytheïsme afwijzen, God aanbidden
* Geen historische detaillering; sterke herhaling van motieven
1.3 Functie
* Koran is de manifestatie van Gods woord op aarde
* Vergelijkbaar met het christelijk dogma van incarnatie – niet een verslag over Mohammed, maar Gods directe spreken
* Geopenbaard over 22 jaar (610–632), in context Mekka → Medina
📘 2. De Hadith – De Overlevering van de Profeet
2.1 Definitie
* Verslag van uitspraken, handelingen en goedkeuringen van Mohammed
* Aanvulling op en toelichting van de Koran
2.2 Inhoud
* Juridische en cultische richtlijnen (voedsel, kleding, gebed, familie, straf)
* Soenna = de voorbeeldige levenswijze van Mohammed. Het is de praktische uitwerking van de Koran in het dagelijks leven.
2.3 Canonvorming
* Strenge selectiecriteria (keten van overleveraars, betrouwbaarheid)
* Rond 8e–10e eeuw: 6 canonieke verzamelingen (o.a. al-Bukhārī, Muslim)
* Gezagsniveau afhankelijk van stroming en context
📙 3. De Sharia – De Islamitische Wet
3.1 Definitie
* Letterlijk: “de weg naar de bron”
* Religieus-juridisch systeem op basis van: Koran + Hadith + Vroege rechtsgeleerde interpretatie
3.2 Domeinen
* Religieus leven: gebed, vasten, bedevaart
* Sociaal-rechtelijk: familie-, erf-, en huwelijksrecht
* Strafrecht: zie 3.4
* Omvat alle levensgebieden – spiritueel én maatschappelijk
3.3 Rechtsscholen (Soennitisch, 4 madhhab)
1. Hanbalitisch – streng, Saudi-Arabië
2. Malikitisch – Noord-Afrika
3. Sjafi’itisch – Indonesië, Oost-Afrika
4. Hanafietisch – Turkije, Centraal-Azië
4.Verhouding: Koran-Haddith-Sharia:
K = Openbaring, morele & theologische basis.
H = Praktische uitwerking v K.
S = Geheel v toepassing + interpretatie.
🧼 5. Dagelijks leven: Voorschriften met religieuze betekenis
5.1 Reinheid (ṭahāra)
* Voorwaarde voor gebed en rituelen
* Kleine wassing = woedoe’, grote wassing = ghoesl
5.2 Voedselwetten
* Halal (toegestaan) vs. haram (verboden)
* Verboden: varkensvlees, alcohol
* Vlees moet ritueel geslacht zijn (dhabīḥa)
5.3 Kledingvoorschriften
* Bescheidenheid verplicht voor man en vrouw
* Praktijk varieert: hijab, djellaba, enz.
5.4 Religieuze betekenis
* Geloof doortrekt alle handelingen
* Symbolen van gehoorzaamheid, toewijding en innerlijke zuiverheid
QUESTION 10/
Het hindoeïsme kan in vier vormen ingedeeld worden, naar gelang de verschillende perspectieven op god(en). Leg uit.
Het hindoeïsme kent een complex en gelaagd godsbegrip dat onder te verdelen is in vier theologische perspectieven:
/1/ Monisme (alles is één – Advaita Vedanta)
/2/ Monotheïsme (toewijding aan één persoonlijke god – bhakti)
/3/ Henotheïsme (aanbidding van één god binnen een godenpantheon)
/4/ Polytheïsme (verering van meerdere goden met verschillende functies)
Deze opvattingen komen tot uiting in verschillende praktijkvormen zoals filosofisch hindoeïsme, volkshindoeïsme, devotioneel bhakti-hindoeïsme en goeroeïsme.
Meer gedetailleerde uitwerking:
1) Als een monistische godsdienst → Monisme in het hindoeïsme verwijst naar de filosofische opvatting dat alles in essentie één is. Dit wordt vooral vertegenwoordigd door de Advaita Vedanta-filosofie, die stelt dat de ultieme realiteit (Brahman) ondeelbaar en zonder dualiteit is. Individuele zielen (atman) zijn in wezen niet gescheiden van Brahman. <
2) Als een monotheïstische godsdienst → Sommige hindoeïstische tradities, zoals bepaalde vormen van het bhaktisme, richten zich op één oppergod, bijvoorbeeld Vishnu, Shiva of Devi, als de ultieme en hoogste godheid. In deze interpretatie wordt het hindoeïsme als monotheïstisch gezien.
3) Als een henotheïstische godsdienst → Henotheïsme betekent het aanbidden van één god terwijl het bestaan van andere goden wordt erkend. Dit is gebruikelijk in het hindoeïsme, waarbij een toegewijde bijvoorbeeld Vishnu als de hoogste god aanbidt, maar de andere goden niet ontkent.
4) Als een polytheïstische godsdienst → Het hindoeïsme kent een groot pantheon van goden en godinnen, zoals Brahma, Vishnu, Shiva, Lakshmi, Parvati en vele anderen. Veel hindoes vereren meerdere goden en zien deze als manifestaties van verschillende aspecten van het goddelijke, wat een polytheïstisch karakter geeft aan de religie.
🕉️ Vier uitingen, ezlifizuaz praktijkvormen binnen hindoeïsme:
1. Filosofisch / Klassiek hindoeïsme (Monisme)
2. Religieus / Devotioneel hindoeïsme; bhakti (Monotheïsme of Henotheïsme)
3. Volkshindoeïsme (Polytheïsme / Henotheïsme)
4. Goeroeïsme (Henotheïsme / Monotheïsme (mystiek))
🧩 Verhouding tussen deze vormen
* Deze vormen sluiten elkaar niet uit, maar bestaan naast elkaar in het hindoeïsme
* Een hindoe kan filosofisch denken, devotioneel aanbidden, lokale rituelen uitvoeren én een goeroe volgen
📌 Gemeenschappelijke kenmerken van het hindoeïsme
(1) Dharma: eeuwige wetmatigheid
(2) Karma: goede daden leiden tot goed karma
(3) Veda’s: Hun heilige geschriften.
Hindoes geloven in een transcendente bovennatuurlijke werkelijkheid. God,
Brahman, is de universele kracht van het universum. Hij kan wel op verschillende manieren gezien worden. In het klassieke Hindoeïsme is het een onpersoonlijke kracht, het heeft geen eigenschappen, het is geen persoon en is ook geen geest. In de Trimurti (de hindoeïstische drie-eenheid) wordt Brahma gezien als de schepper van het universum, naast Vishnu (de beschermer) en Shiva (de vernietiger).
Hindoes geloven in:
Karma: Het gevolg van iemands daden zoals oorzaak en gevolg. , Het is geen straf van God. Je karma bepaalt op welk niveau van leven je na je dood terechtkomt. Iedereen heeft een vrije wil, kan zijn eigen karma bepalen, iedereen is verantwoordelijk voor zijn eigen daden.
Moksja: Hindoes streven naar het doorbreken van de cyclus van hergeboorte, het doorbreken van deze cyclus en volledig opgaan in Brahma noemt men moksja. Er zijn vier wegen van verlossing:
Jnana Marga, de weg van kennis. Verlossing door Yoga en transcendente meditatie en de kennis verwerven dat jezelf God bent.
Karma Marga, de weg van daden. Door het verichten van goede daden en het ondergaan van het lijden (gevolg van karma in vorig leven) kan men verlossing bereiken.
Bhakti Marga, de weg van volledige overgave aan een God. Door de genade van deze godheid kan je verlost worden.
75% van de Hindoes praktiseert Bhakti, het is een spirituele liefdesdaad of toewijding aan een persoonlijke god. Het is een mystiek geestelijke vorm van Hindoeïsme, de bhakta kan mystieke ervaringen krijgen van zijn godheid tijdens zijn verering. We onderscheiden twee vormen.
Sagoena bakhti: liefhebben van een God om er zelf beter van te worden.
Nirguna bakhti: het liefhebben van god omdat hij god is, om hem te dienen en om gemeenschap met hem te hebben.
Samsara: de kringloop van het herboren worden
Dharma: Het geheel van religieuze en sociale wetten, een soort eeuwige wet, waarbinnen alles is geordend waarnaar iedereen moet leven. Dharma heeft met ethiek te maken, afhankelijk van je kaste moet je een eigen dharma volgen.
Atman: de goddelijke eeuwige ziel van de mens
Vegetarisme en de heilige koe. De meeste hindoes vinden vlees onrein. Daarom zijn de meeste hindoes vegetariër. Dit is voornamelijk belangrijk voor de hoogste kaste van Brahmanen. Ook al wordt er door sommigen wel vlees gegeten, eet bijna niemand rundvlees omdat de koe heilig is. Dit heeft vermoedelijk economische redenen, vroeger was de koe heel belangrijk. De koe zorgde voor: melk, boter, yoghurt en de bemesting voor het land.
- Regionale verbondenheid
* Historisch sterk gebonden aan het Indiase subcontinent
* Verspreiding tot in Afghanistan en Indonesië (alleen Bali is nog hindoe) - Heilige teksten: Veda’s
* Oude gezangen en rituele teksten
* Alle hindoe-stromingen baseren zich in zekere zin op de Veda’s - Orthopraxie > Orthodoxie
* Praktijk (handeling) is belangrijker dan leer (geloofsformulering) = Wat je doet, niet wat je denkt of gelooft, staat centraal - Karma en reïncarnatie
* Handelingen (karma) bepalen volgende geboorte (samsara)
* Doel = moksha (bevrijding uit de cyclus) - Koe als heilig dier
* Symbool van leven, vruchtbaarheid en moederlijke zorg
* Rundsvlees is verboden - Kastenstelsel
* Verankerd in religieuze traditie (varna-systeem)
* Steeds meer onder maatschappelijke en religieuze kritiek
QUESTION 11/
De Boeddha vatte zijn leer samen in de zogenaamde ‘Vier Waarheden’. Leg uit.
De Vier Edele Waarheden
1/ Dukkha – Het leven is lijden
Alle wezens ervaren lijden in verschillende vormen: fysiek, psychologisch (verdriet, ontevredenheid) en het lijden van de vergankelijkheid (ouderdom, ziekte, dood).
2/ Samudaya – De oorzaak van lijden is begeerte : Lijden ontstaat door verlangen (tanha): verlangens naar zintuiglijk genot, bestaansbehoud of het vermijden van bestaan.
3/ Nirodha – Het lijden kan beëindigd worden Het opheffen van verlangens en gehechtheid leidt tot het beëindigen van lijden en de verwezenlijking van nirvana (bevrijding).
4/ Magga – De weg naar de opheffing van lijden is het Achtvoudige Pad: dat biedt de methoden om lijden te beëindigen en leidt tot bevrijding.
Het Achtvoudige Pad
Het Achtvoudige Pad bestaat uit acht stappen, verdeeld in drie categorieën: wijsheid, ethiek en geestelijke discipline.
/1/ Wijsheid (Pañña)
1.1.Juist inzicht: Begrip van de Vier Edele Waarheden en de realiteit van vergankelijkheid (anicca), onbevredigdheid (dukkha), en het niet-zelf (anatta).
1.2.Juist denken: Gedachten van vrijgevigheid, liefdevolle vriendelijkheid en mededogen, vrij van begeerte, haat en wrok.
/2/ Ethiek (Sīla)
2.1. Juist spreken: Niet liegen, roddelen, beledigen of grof taalgebruik.
2.2 Juist handelen: Geen geweld, diefstal of immoreel gedrag.
2.3 Juist levensonderhoud: Werk dat geen schade aan anderen toebrengt (geen handel in wapens, drugs, of slaven).
/3/ Geestelijke discipline (Samādhi)
3.1. Juiste inspanning: Negatieve gedachten actief bestrijden en positieve gedachten cultiveren.
3.2 Juiste aandacht (mindfulness): Leven in het moment, zonder afleiding door automatische gewoonten.
3.2 Juiste meditatie: Diepe concentratie en meditatie ontwikkelen, die leidt tot innerlijke rust en uiteindelijk nirvana. De Middenweg * De leer van de Boeddha volgt de Middenweg (Majjhima Patipada) tussen extreme ascese (zelfkastijding) en genotzucht (hedonisme). Het betekent het kiezen voor een evenwichtig leven, zonder overmatige gehechtheid aan materieel genot of zelfopgelegde pijn.
QUESTION 12/
Geef de belangrijkste verschillen tussen
Theravada-boeddhisme,
Mahayana-boeddhisme en
Vairayana-boeddhisme.
- Theravada-boeddhisme (in het zuiden, o.a. Sri Lanka)
* Betekenis: “Leer van de Ouden” (ook wel “Hinayana” – het kleine voertuig).
* Verspreiding: Zuid-Azië, waaronder Sri Lanka, Myanmar, Thailand, Laos, Cambodja, Vietnam, Maleisië, Singapore, Indonesië, Brunei, Filipijnen, Oost-Timor.
* Kenmerken:
* Legt de nadruk op individuele verlichting en zelfdiscipline.
* Gelooft dat elke persoon zelf verantwoordelijk is voor het bereiken van nirvana.
* Behoort dicht bij de oorspronkelijke leer van de Boeddha, zoals vastgelegd in de Pali Canon.
* Het lijden wordt veroorzaakt door begeerte en gehechtheid, en men moet ‘onthechten’ om verlichting te bereiken.
* Er is een sterke nadruk op de monnikengemeenschap (sangha), waarbij monniken drie belangrijke regels moeten volgen: geen bezit hebben, geen doden (mens noch dier), geen seksuele gemeenschap of huwelijk. * Geschriften: Tripitaka (de “Drie korven”). - Mahayana-boeddhisme (in het noorden, o.a. China, Korea, Japan)
* Betekenis: “Het grote voertuig”
* Kenmerken:
* Maakt verlichting toegankelijker voor iedereen, niet alleen voor monniken.
* Legt nadruk op compassie (medelijden) en helpt anderen op hun pad naar verlichting.
* Introduceert het concept van de bodhisattva: mensen die halverwege het verlichtingstraject zijn, maar afzien van nirvana om anderen te helpen.
* Boeddha Gautama is niet de enige Boeddha, er zijn meerdere Boeddha’s.
* Vermenging van boeddhisme met andere godsdiensten, zoals taoïsme in China en shintoïsme in Japan, leidde tot een bredere godenwereld. * Leer van de drie lichamen van de Boeddha: (1) Historisch lichaam, (2) Verheerlijkt lichaam, (3) Dharma-lichaam (de aard van Boeddha). * Meer rituelen en een rijke symboliek dan Theravada. - Vairayana-boeddhisme (Tibetaanse boeddhisme)
* Betekenis: “Het voertuig van de diamant” (Lamaïsme)
* Kenmerken:
* Vermenging van Mahayana-boeddhisme met tantrisme.
* Rituelen en magische praktijken om verlichting te bereiken, zoals het herhalen van mantra’s, het gebruiken van dharani’s (toverformules), moedra’s (rituele handgebaren), en mandala’s (mystieke afbeeldingen).
* De leer wordt vaak doorgegeven door een goeroe of leermeester.
* Er is een tantrische godenwereld met goden en hogere wezens, en zowel mannen als vrouwen worden vereerd. Vrouwen worden gezien als verschijningsvormen van de goddelijke energie, sjakti.
* Er wordt geloofd in de eenheid van mannelijke en vrouwelijke principes door meditatie, soms zelfs via seksuele rituelen.
* Vairayana staat ver af van de oorspronkelijke leer van de Boeddha en heeft een meer esoterisch karakter.
Samenvatting van de verschillen:
Theravada legt de nadruk op individuele verlichting, zelfdiscipline en de oorspronkelijke leer van de Boeddha, en heeft een sterke focus op monniken en de monastieke gemeenschap.
Mahayana is meer gericht op compassie, het helpen van anderen naar verlichting, en kent een rijke godenwereld met meerdere Boeddha’s en bodhisattva’s. *
Vairayana voegt magische en tantrische praktijken toe, heeft een esoterische focus met rituelen en symbolen, en legt de nadruk op de eenheid van mannelijke en vrouwelijke principes.
QUESTION 13/
“Paradigmaveranderingen leiden niet alleen tot de vorming van nieuwe religieuze (sub)groeperingen, maar scheppen ook de noodzaak hoofdelementen in de geschiedenis van een godsdienst anders uit te leggen.” Leg uit.
Paradigmaveranderingen en hun impact op religie
Een paradigma is een geheel van overtuigingen en concepten dat de manier bepaalt waarop men de werkelijkheid waarneemt en interpreteert. Een wereldbeeld is de culturele invulling daarvan binnen een samenleving. Omdat wereldbeelden zelden gradueel maar vaak schoksgewijs veranderen, spreekt men bij fundamentele omwentelingen van een paradigmaverschuiving: een diepgaande heroriëntatie in denken en interpreteren. Wanneer een maatschappelijk paradigma verschuift, stelt zich onvermijdelijk de vraag of de bestaande religie zich daaraan aanpast. Dergelijke veranderingen leiden vaak tot:
- Vorming van nieuwe religieuze (sub)groeperingen
* Nieuwe religieuze bewegingen: Bijvoorbeeld de Reformatie als reactie op het middeleeuwse katholieke paradigma.
* Subgroeperingen binnen bestaande religies: Binnen religies ontstaan modernistische versus conservatieve stromingen (bv. binnen christendom en islam), afhankelijk van hoe men zich tot het nieuwe paradigma verhoudt. - Herschrijving en herinterpretatie van religieuze geschiedenis Paradigmaverschuivingen beïnvloeden hoe gelovigen hun religieuze traditie begrijpen en vertellen. Dat gebeurt op drie manieren:
- Theologisch: Nieuwe inzichten leiden tot alternatieve verklaringen van vroegere gebeurtenissen (bv. de Verlichting stimuleerde een symbolische lezing van Bijbelse teksten).
- Sociaal-politiek: Maatschappelijke veranderingen zetten aan tot herziening van vroegere religieuze posities (bv. de vroegere christelijke rechtvaardiging van slavernij versus de hedendaagse afwijzing).
- Wetenschappelijk: Historisch en archeologisch onderzoek brengt nieuwe gegevens aan het licht die bestaande opvattingen nuanceren of ondergraven (bv. de impact van de Dode Zeerollen op het begrip van jodendom en christendom).
- Voorbeeld: paradigmaverschuiving binnen de islamitische openbaring De Koranische teksten uit Mekka benadrukken het dienen van de ene God, gedeeld met joden en christenen. Mohammed sluit aan bij de joodse traditie; Jeruzalem is de gebedsrichting. Na de migratie naar Medina verandert het paradigma:
* Islam wordt dominante groep in een sociologisch-politieke context.
* Openbaringen richten zich op institutionele opbouw van de oemah.
* Soera’s worden langer, praktischer en minder poëtisch.
* De gebedsrichting verschuift naar Mekka.
* Joden worden bekritiseerd wegens ‘hardheid van hart’, terwijl de toon tegenover christenen gematigder blijft.
Conclusie: Paradigmaverschuivingen beïnvloeden religies op twee niveaus:
(1) ze leiden tot het ontstaan van nieuwe groepen of stromingen
(2) herschrijven de interpretatie van de eigen geschiedenis. Religieuze tradities zijn dus dynamisch en reageren actief op veranderende wereldbeelden.
QUESTION 14/
Syncretisme kan in emic perspectief zowel positief gewaardeerd worden als zeer kritisch veroordeeld. Leg uit aan de hand van twee voorbeelden.
Syncretisme in Emic Perspectief: Positieve en Kritisch Veroordelende Waardering
Syncretisme – het vermengen van religieuze elementen – wordt binnen religieuze tradities (emic perspectief) verschillend beoordeeld, afhankelijk van context, intentie en impact. Twee voorbeelden illustreren deze spanningsvelden:
⸻
POSITIEVE EMIC WAARDERING
1. Gandhi’s hervorming van het hindoeïsme
* Gandhi bracht christelijke waarden zoals liefde en geweldloosheid (ahimsa) in dialoog met het hindoeïsme.
* Veel hindoes zagen dit niet als verraad, maar als spirituele verrijking.
* Het syncretisme versterkte de maatschappelijke rol van het hindoeïsme en bevorderde sociale rechtvaardigheid, o.a. voor de dalits.
* Resultaat: Herbronning en morele verdieping binnen de eigen traditie.
- Euro-Islam (liberale variant)
* Jonge moslims combineren islamitisch geloof met westerse waarden zoals vrijheid en gelijkheid.
* Ze beleven hun religie persoonlijk, nemen afstand van traditionele vormen, en zoeken een eigen interpretatie van de Koran.
* De relatie met de islamitische wereld is eerder symbolisch; de focus ligt op integratie.
* Resultaat: Emic waardering als een eigentijdse, zelfgekozen vorm van geloofsbeleving.
KRITISCH VEROORDEELDE EMIC WAARDERING
1. De Marranen in Spanje (14e–15e eeuw)
* Joden die uiterlijk christen werden onder dwang, maar in het geheim joodse rituelen bleven volgen.
* Christelijke autoriteiten beschouwden dit als hypocrisie en bedreiging van religieuze zuiverheid → Inquisitie en vervolging.
* Binnen de joodse gemeenschap was er interne worsteling met authenticiteit en trouw.
* Resultaat: Marginalisatie, repressie en uiteindelijke verdrijving.
- Erasmus’ poging tot verzoening tussen katholicisme en reformatie
* Erasmus wilde de religieuze eenheid herstellen om samen sterker te staan, o.a. tegen het Ottomaanse rijk.
* Positief emic: verzoening en samenwerking als geestelijk ideaal.
* Kritisch emic: vanuit zowel katholieke als reformatorische hoek werd dit als doctrinaire vermenging afgewezen.
* Resultaat: Het voorstel werd verworpen, de scheiding tussen de kerken bleef.
Conclusie
Syncretisme wordt positief gewaardeerd als het van binnenuit komt en als verrijking wordt ervaren. Wanneer het echter geassocieerd wordt met dwang, vermenging of verlies van zuiverheid, wordt het vanuit emic perspectief fel veroordeeld.
QUESTION 15/
In hoeverre zijn ‘sekten’ en ‘kerken/religies’ van elkaar te onderscheiden? Beargumenteer je positie.
Sekten en kerken/religies verschillen in organisatie, maatschappelijke positie en lidmaatschap, maar dit onderscheid is niet absoluut.
- Hoofdverschillen (volgens Ernst Troeltsch en Max Weber)
Kenmerk Kerk Sekte
Structuur: Hiërarchisch, geïnstitutionaliseerd // Minder gestructureerd, charismatisch leiderschap
Lidmaatschap: Open, vaak via geboorte // Selectief, bewuste keuze vereist
Relatie met maatschappij: Geïntegreerd en breed geaccepteerd // “Vaak in conflict met de samenleving
Religieuze leer: Gestandaardiseerd, officiële doctrines // “Sterke nadruk op persoonlijke bekering en ‘zuivere leer’
“ - Waarom het onderscheid niet absoluut is
* Veel erkende religies begonnen als sekten (bijv. vroege christendom, boeddhisme).
* De term “sekte” heeft een negatieve connotatie, terwijl “kerk” maatschappelijk geaccepteerd is.
* De grens is contextafhankelijk: in de VS worden sommige protestantse kerken als ‘sektes’ beschouwd, terwijl ze in Europa als religies gelden. - Conclusie Sekten en kerken/religies zijn theoretisch te onderscheiden, maar in de praktijk is dit een continuüm. Wat als sekte begint, kan een gevestigde religie worden. Het onderscheid hangt af van historische, sociale en culturele context.
QUESTION 16/
Fundamentalisme wordt sociologisch gekenmerkt door typische relaties tot het verleden, tot de moderne tijd en tot de toekomst. Leg uit.
Verleden:
* Fundamentalistische bewegingen grijpen terug naar een geïdealiseerd verleden waarin religieuze waarden en gebruiken centraal stonden.
* Ze proberen traditionele normen en praktijken te behouden of herstellen om groepsidentiteit (vaak etnisch-religieus) te beschermen.
* Deze gerichtheid op het verleden gaat vaak gepaard met een letterlijke interpretatie van heilige geschriften.
Moderne tijd:
* Fundamentalisme fungeert als reactie op de moderniteit, die gekenmerkt wordt door individualisering, normvervaging en pluralisme.
* Het ontwikkelt een dualistisch wereldbeeld: het verleden wordt als moreel goed beschouwd, de moderne tijd als moreel verdorven.
* Er is een sterke nadruk op vaste gezagsstructuren, zoals patriarchale verhoudingen, traditionele gezinsmodellen en religieuze autoriteit.
* Door duidelijke regels, rituelen en leerstellingen bieden fundamentalistische bewegingen houvast in een chaotisch gepercipieerde wereld.
Toekomst:
* Fundamentalisten richten zich niet enkel op het verleden, maar hebben ook een uitgesproken toekomstvisie.
* Sommigen geloven in een rationeel fundamentalisme, met plannen voor een herinrichting van de samenleving volgens goddelijke principes.
* Vaker wordt een apocalyptisch scenario gehanteerd: men verwacht een periode van crisis, gevolgd door goddelijke interventie en herstel van de ‘ware orde’.
* Deze toekomstverwachting motiveert volgelingen om standvastig te blijven in hun overtuigingen, ondanks maatschappelijke tegenstand.
QUESTION 17/
Secularisering, een vervolg van het Verlichtingsdenken, maakt het concept van een scheiding tussen kerk en staat niet alleen mogelijk, maar ook nastrevenswaardig. Leg uit.
Secularisering als voorwaarde én doel: kerk en staat gescheiden.
Secularisering, als uitvloeisel van het Verlichtingsdenken, maakte niet alleen de scheiding van kerk en staat mogelijk, maar stelde die ook als een normatief ideaal voor. Dit ideaal vindt zijn legitimatie in historische, politieke, juridische en filosofische ontwikkelingen.
1.VOOR DE VERLICHTING - premoderne samenleving =
Religie als bron van sociale ordening en machtslegitimatie
* In premoderne samenlevingen fungeerde religie als instrument van sociale cohesie en machtslegitimatie.
* Religieuze instellingen verleenden goddelijk gezag aan wereldlijke heersers (bijv. het “droit divin” in het absolutisme).
* De verwevenheid van religie en politiek leidde tot uitsluiting van andersdenkenden en onderdrukking van gewetensvrijheid.
2.*De Verlichting: rationaliteit boven openbaring
* De Verlichting plaatste rede, wetenschap en universele mensenrechten boven autoriteit en openbaring.
* Dit leidde tot kritiek op kerkelijke macht, intolerantie en dogmatisme.
* Het idee van functionele scheiding tussen religieuze en seculiere domeinen werd een kernprincipe van de moderne staat.
- Historische katalysatoren van secularisering
* De Reformatie (16e eeuw): verbreking van het katholieke monopolie → religieuze pluralisering → noodzaak tot religieneutrale staat.
* De Franse Revolutie (1789): radicale scheiding van kerk en staat, invoering van burgerlijke wetten, secularisering van onderwijs en eigendom. - **Secularisme als nastrevenswaardig model **
a. Vrijheid en gelijkheid
* Garandeert gewetensvrijheid en neutraliteit van de staat tegenover alle levensbeschouwingen.
* Voorkomt religieuze discriminatie en institutionele bevoordeling van dominante stromingen.
b. Stabiliteit in pluralistische samenlevingen
* Vermijdt religieuze conflicten zoals de Europese godsdienstoorlogen (16e–17e eeuw).
* In contexten van religieuze diversiteit voorkomt het dat één geloofsovertuiging domineert.
c. Universele wetgeving en mensenrechten
* Seculiere wetgeving is gebaseerd op universele waarden, niet op dogma.
* Theocratische rechtssystemen conflicteren vaak met individuele rechten (bv. sharia, canoniek recht).
d. Wetenschappelijke en maatschappelijke vooruitgang
* Onderwijs, geneeskunde en technologie bloeien in een klimaat van intellectuele vrijheid.
* Secularisering bevordert kritisch denken en innovatie, los van religieuze beperkingen.
Conclusie: Liberté, égalité, fraternité
Secularisering is zowel een historisch noodzakelijke ontwikkeling als een normatief wenselijke toestand. Ze:
* garandeert vrijheid en gelijkheid,
* waarborgt vreedzaam samenleven,
* bevordert kennis en vooruitgang,
* en maakt een neutrale, inclusieve rechtsorde mogelijk. De scheiding van kerk en staat is daarmee niet alleen een mogelijkheid, maar een voorwaarde voor de moderne democratische rechtsstaat.
QUESTION 18/
What prompted the invention of mission and missiology among Protestant and Roman Catholic scholars?
Welke kwesties waren de aanleiding voor zowel de uitvinding als het bredere gebruik van de termen missie/zending en missiologie onder protestantse en rooms-katholieke wetenschappers?
Issues that Led to the Invention and Broader Use of the Terms Mission and Missiology
1) Theological Origins of ‘Mission’
– Missio originally referred to a Trinitarian concept: the sending of the Son and the Spirit by the Father.
– Ignatius of Loyola (16th century) redefined mission in practical terms for Jesuit missionary work.
– Likely influenced by Portuguese colonial use of missão (referring to overseas outposts).
2) Colonial and Ecclesial Context
– European overseas expansion (16th–19th century) created a need to theologically justify colonial activities.
– Missionary work was framed as a moral mandate within the broader colonial project.
3) The Rise of Missiology as an Academic Discipline (19th Century)
– Protestant context: Gustav Warneck systematized missionary activity within theological frameworks.
– Catholic context: Joseph Schmidlin developed Catholic missiology, supported in part by the German state.
– Purpose: to legitimize, structure, and academically ground missionary practice.
4) Rhetorical and Ideological Function
– Early missiology framed Europe as the subject (sender) and non-Europeans as the object (receivers). – This reinforced the image of Europe as the religious and cultural center of the world.
5) Postcolonial Critique and Reorientation
– From the 20th century onwards: growing critique of the entanglement between mission and colonialism.
– Demographic shift: Christianity grew rapidly in the Global South (Africa, Asia, Latin America).
– New approaches such as Missio Dei re-centered the focus on God’s agency rather than human initiative.
6) Missiology as Explicit Metapraxis
– Metapraxis: reflection on the purpose, methods, and meaning of missionary action.
– Mission began as an implicit theological practice; missiology turned it into an explicit, critical discourse.
In summary: The terms mission and missiology emerged from the need to frame religious expansion theologically and legitimize it within colonial contexts. Today, both terms are being reinterpreted under the influence of global and postcolonial developments.
QUESTION 19/
How important are terms like Missio Dei, liberation theology, contextual theology, and Christocentric theology in the theology of mission?
Welke factoren hebben geleid tot de ontwikkeling van Missio Dei, bevrijdingstheologie, contextuele theologie en christocentrische theologieën als centrale theologieën van de zending en hoe hebben zij bijgedragen aan dialoog, discipelschap en aantrekkingskracht in de christelijke zending?
- Missio Dei: Reframing Mission as God’s Initiative.
* Origin and Concept: Coined by Karl Hartenstein in 1934, the term “Missio Dei” (Mission of God) reoriented mission theology by emphasizing that mission originates from the triune God, not merely from the Church’s activities.
* Theological Shift: This perspective shifted the focus from ecclesiocentric (church-centered) to theocentric (God-centered) mission, highlighting God’s active role in the world.
* Impact on Mission Practice: Encouraged the Church to participate in God’s mission by engaging in the world with humility and openness, fostering interreligious dialogue and social justice initiatives. - Liberation Theology: Emphasizing Justice and the Poor
* Historical Context: Emerging in Latin America during the 1960s, liberation theology responded to systemic poverty and oppression, integrating Christian theology with socio-economic analyses.
* Core Principles: Advocated for the “preferential option for the poor,” asserting that God is especially concerned with the marginalized and oppressed.
* Influence on Mission: Reframed mission as a commitment to social and political liberation, aligning evangelization with efforts to transform unjust structures. - Contextual Theology: Integrating Culture and Theology
* Definition and Development: Contextual theology recognizes that theology must be rooted in specific cultural, social, and historical contexts. Stephen B. Bevans emphasized that all theology is inherently contextual.
* Models of Contextualization: Bevans identified various models, including translation, anthropological, praxis, synthetic, and transcendental, each offering different approaches to integrating context and theology.
* Application in Mission: Promoted culturally sensitive evangelization, encouraging the Church to engage with diverse cultures respectfully and authentically. - Christocentric Theology: Centering Mission on Christ
* Theological Emphasis: Christocentric theology places Jesus Christ at the center of theological reflection and mission, emphasizing His role in salvation and as the model for Christian life.
* Implications for Mission: Encourages missions that reflect Christ’s love, compassion, and commitment to justice, guiding the Church to embody Christ-like qualities in its outreach. - Contributions to Dialogue, Discipleship, and Attraction
* Dialogue: Missio Dei and contextual theology foster interreligious and intercultural dialogue by promoting respect for diverse perspectives and recognizing God’s presence beyond the Church.
* Discipleship: Liberation and Christocentric theologies deepen discipleship by calling believers to emulate Christ’s commitment to justice and to live out their faith through action.
* Attraction: These theologies enhance the Church’s attractiveness by demonstrating a faith that is relevant, compassionate, and engaged with the real-world issues people face. Collectively, these theological developments have enriched the Church’s mission by aligning it more closely with God’s purposes, addressing contemporary challenges, and fostering a more inclusive and dynamic engagement with the world.
QUESTION 20/
How does inculturation demonstrate the traditional encounter between the gospel and local cultures?
Op welke manieren heeft inculturatie de traditionele ontmoeting tussen het evangelie en lokale culturen laten zien?
How does inculturation demonstrate the traditional encounter between the gospel and local cultures?
//8 POINTS: DEMDMEUH
/1/ Definition and theological foundation:
Inculturation (Catholic term) and contextualization (Protestant equivalent) refer to the process by which the Christian faith becomes authentically rooted in a particular culture. Rooted in the Incarnation, Paschal Mystery, and Pentecost, this reflects God’s self-revelation in concrete cultural contexts.
/2/ Essential mode of mission:
Inculturation is not optional but central to mission (missio Dei), recognizing that the gospel is never proclaimed in a cultural vacuum—it is always mediated through local forms.
/3/ Mutual and dynamic process:
It involves a dual movement:
– The gospel is inserted into a culture through translation, adaptation, and embodiment.
– The culture, in turn, shapes the expression of the gospel, contributing new perspectives, symbols, and practices.
This results in a tertium quid: a hybrid, contextualized form of Christianity that is both faithful and locally meaningful.
/4/ Dialogical and intercultural engagement:
Inculturation fosters genuine dialogue between gospel tradition and local cultural realities. It calls for discernment to distinguish the core of the gospel from historical Western forms, thus avoiding cultural imperialism or syncretism.
/5/ Multiple spheres of impact:
Inculturation permeates every dimension of ecclesial life:
– Worship: local music, rituals, symbols.
– Preaching and teaching: cultural idioms and worldviews.
– Ethics and governance: engagement with local social norms.
It also addresses sociopolitical injustice and promotes human dignity, particularly among marginalized groups.
/6/ Ecclesial agency:
The local Church is the primary agent of inculturation, not external missionaries or centralized authorities. This ensures authenticity and local ownership.
/7/ Unity in diversity:
The aim is not uniformity, but unity amid cultural diversity—ensuring fidelity to the gospel while affirming cultural plurality.
/8/ Historical and contemporary examples:
From the Early Church’s transition from a Jewish to a Greco-Roman context to global mission efforts in Africa, Asia, and Latin America, inculturation has shaped Christianity’s expression across time and space. It was officially embraced in Catholicism after Vatican II and promoted by figures like Donovan, Bosch, and Walls.
Conclusion:
Inculturation reveals that the gospel comes alive within culture, not above it. Through this encounter, both Christian faith and local cultures are renewed and transformed, allowing the gospel to be lived intelligibly, faithfully, and contextually in every place.
Question 21
What impact did the collaboration of Christian mission with colonialism have on the relationship between Christianity and local cultures?
In welke zin heeft de samenwerking van christelijke missie met kolonialisme de relatie tussen het christendom en lokale culturen beïnvloed?
/1/ The historical collaboration between Christian mission and colonialism severely damaged the relationship between Christianity and local cultures. Missionaries often served imperial agendas, leading to spiritual colonization, suppression of indigenous religions, destruction of cultural systems, and the imposition of Western norms—particularly patriarchal gender roles.
/2/ Indigenous systems of meaning were frequently labeled as “pagan” or “satanic,” while Christianity was equated with Western civilization. This undermined the credibility of the gospel and alienated many communities from the faith.
/3/ The consequences were profound: languages were lost, social structures dismantled, and in particular, the status of indigenous women eroded under Western ecclesial patriarchy. This legacy has left a deep wound, resulting in mistrust and resistance toward Christianity in many formerly colonized regions.
/3/ In response to this legacy, the concept of inculturation emerged as a corrective theological vision. Rooted in the Incarnation and guided by the Holy Spirit, inculturation sees mission not as cultural imposition, but as a dialogical, mutual encounter between gospel and culture.
/4/ Inculturation involves a dual movement:
– The gospel enters and engages local cultures through translation, embodiment, and adaptation.
– At the same time, local cultures shape the expression of the gospel, enriching theology, worship, and ethics.
/5/ This process fosters a new, hybrid form of Christianity that is both faithful to the gospel and rooted in indigenous identity—what some call a tertium quid. It resists uniformity and colonial nostalgia by affirming cultural diversity within theological unity.
/6/ Contemporary indigenous theologians and Christian leaders now seek to reinterpret Christianity from within their own cultures, emphasizing balance, community, and holistic spirituality—often reclaiming suppressed traditions and female-centered cosmologies.
SUMMARY: while the alliance of mission and colonialism caused deep harm, the ongoing work of inculturation offers a path of reconciliation and renewal, allowing Christianity to be lived authentically and contextually across diverse cultures.
QUESTION 22/
Discuss how women’s involvement in evangelism, social services, social justice, and hospitality show the feminization (increasing influence of women) of Christian missions.
In welke zin toont de betrokkenheid van vrouwen bij evangelisatie, sociale diensten, sociale rechtvaardigheid en gastvrijheid de feminisering van christelijke missies aan?
The increasing influence of women in Christian missions—known as the feminization of mission—is evident through their historic and contemporary contributions to evangelism, social services, social justice, and hospitality. Their involvement has reshaped not only the structure but also the ethos of mission work.
- Historical Participation and Recognition
* From the early church onward (e.g., Priscilla in Acts), women played vital but often underrecognized roles in evangelism and teaching.
* Traditionally regarded as “unsung heroes,” women’s contributions were frequently omitted from official missionary histories.
* Feminist historiography has helped recover their legacy and highlight their agency in mission. - Evangelism and Theological Contribution
* Women increasingly take on leading roles in spreading the gospel, including outside formal church systems.
* Their work as Bible women, translators, and trainers places them at the heart of the missionary effort, even when excluded from ordained ministry.
* Historical figures such as Jarena Lee (African-American preacher) and Ann Judson (Bible translator) illustrate how women shaped evangelistic outreach.
* Women reframed theological tasks:
* Teaching was understood as a form of preaching.
* Literacy was both a tool of empowerment and a medium of evangelization. - Social Services: Education and Healthcare
* Education and healthcare have long been key arenas where women combined their missionary calling with service, compassion, and empowerment.
* Examples include the founding of schools, orphanages, hospitals, and leprosy centers.
* This reflects a holistic, relational, and nurturing approach to mission—values traditionally associated with feminine care ethics.
* Female missionaries redefined education as both spiritual formation and a means of long-term societal transformation. - Social Justice and Gender Empowerment
* Female missionaries addressed structural injustice through:
* Advocacy for the poor and marginalized.
* Promotion of gender equality in family, church, and society.
* Their work often aligned with Social Gospel values, focusing on:
* Prison reform, mental health care, and opposition to the death penalty (e.g., Betsy Fry).
* In many contexts, women used mission as a vehicle for social transformation and gender justice, especially through literacy and education.
* Contemporary examples include female missionaries in the Global South working on legal aid, anti-trafficking, and empowerment programs. - Hospitality and Relational Ministry
* Women’s often invisible yet essential tasks—hospitality, mentoring, care, administration, and financial management—form the backbone of missionary infrastructure.
* This labor is not auxiliary but integral to the life and sustainability of mission.
* Feminization of mission has thus emphasized relationality, community support, and behind-the-scenes leadership.
* These contributions foster deep local trust and continuity in ministry. - Contemporary Developments
- The feminization of mission continues through:
- Interfaith and intercultural dialogue, often led by women.
- Grassroots networking across national and denominational boundaries.
- Non-traditional missionaries such as Filipino domestic workers serving as informal evangelists—called “God’s secret weapon” by the Lausanne Committee.
- Today’s missions are increasingly collaborative, transnational, and inclusive, reflecting a shift from hierarchical to relational and justice-oriented paradigms.
Conclusion
Women have fundamentally reshaped the theology, strategy, and structure of Christian missions. Their increasing leadership and influence in evangelism, social services, social justice, and hospitality mark a shift toward:
* Relational over hierarchical models
* Holistic over compartmentalized approaches
* Justice-driven over merely charitable missions
This transformation—rooted in both historical legacy and contemporary innovation—embodies the ongoing feminization of Christian mission.
QUESTION 23/
Why do issues such as conceptual definition of mission, migrant, and migration make it difficult to relate Christian mission to migration?
In welke zin(en) hebben kwesties als conceptuele definitie van missie, migrant en migratie de vermenging van christelijke missie en migratie verdoezeld?
The relationship between Christian mission and migration is theologically significant yet conceptually complex.
Martha Frederiks (OHMS, ch. 38) identifies definitional ambiguities and historical entanglements that make it difficult to establish a clear and coherent link between mission and migration. These challenges span conceptual, historical, and theological dimensions.
/1/ Conceptual Ambiguities
* Fluid and contested definitions
* Mission can refer to evangelism, humanitarian outreach, justice work, or cultural imposition.
* Migrant may designate economic migrants, refugees, asylum seekers, expatriates, or missionaries—each with distinct legal, social, and theological implications.
* Migration is not a monolithic experience; it includes forced & voluntary, temporary & permanent movements.
* False binaries oversimplify reality
* Distinctions like migrant vs. local or Western vs. non-Western obscure complex cultural, theological, and power dynamics.
* Migrants are not always receivers of mission; they are often agents of mission themselves—church planters, evangelists, and community builders.
* Migration ≠ Mission
* While mission can accompany migration, not all migration is missional, and not all missional movements are benign or ethical.
/2/ Historical Entanglements
* Ambiguous legacy of Christian mission and migration
* Christianity spread through both voluntary movement (e.g., apostles, diasporic communities) and colonial imposition.
* Mission history is entangled with imperialism, slavery, and cultural domination, complicating any idealistic narrative.
- Migrants as both bearers and subjects of mission
- Migrants have brought the gospel to new regions (e.g., African diaspora churches in Europe).
- Conversely, some migrants have imposed Christian norms in ways that marginalized indigenous cultures.
- Migration can also destabilize Christian communities
- In some contexts, migration has contributed to the erosion of local Christian traditions or communities.
3. Emerging Theological Responses
- Theologies of migration as a growing field
- Biblical re-readings foreground themes of displacement, exile, and divine accompaniment (e.g., Exodus, Jesus as refugee).
- God is portrayed as a “migrant God”—in solidarity with the uprooted and vulnerable.
- Hospitality as a theological and ethical response
- Celebrated as a Christian virtue embodying welcome, dignity, and justice.
- Yet also problematic:
- Can reinforce asymmetries of power (host vs. guest).
- Can be conditional or paternalistic, undermining reciprocity.
- Toward justice-based ethics
- Scholars such as Rajendra advocate moving beyond hospitality to justice as a normative framework, stressing structural transformation over symbolic welcome.
4. Conclusion: Theological Implications
- Relating mission to migration demands critical re-evaluation
- Requires nuanced, interdisciplinary approaches that attend to both the human and divine dimensions of migration.
- Demands attentiveness to power, agency, and historical memory.
- Migration as both reality and hermeneutical lens
- Migration is not just a sociological phenomenon but a theological lens through which Christian mission can be reimagined—emphasizing displacement, solidarity, justice, and mutual transformation.
QUESTION 24/
Of the seven “megatrends” that Tennent explores, which one(s) best describe the missionary context where you presently live?
Welke van de zeven “megatrends” die Tennent onderzoekt, beschrijft het beste de missionaire context waarin je momenteel woont? ANSWER:
Tennent’s Seven Megatrends in Twenty-First Century Mission
CPCCFGE
- The Collapse of Christendom (= decline of West) Western nations can no longer be presumed Christian. The traditional Christendom paradigm—where the West sends missionaries to a non-Christian “elsewhere”—has collapsed. Western Christians must now learn to live on the margins, rediscovering the gospel within secular cultures. Mission must be reimagined outside the assumptions of cultural centrality.
- The Rise of Postmodernism Postmodern relativism has led to a theological and ecclesial crisis. Truth claims have been softened, and scriptural authority has been undermined in an attempt to remain credible in a skeptical culture. This has eroded the rationale for mission and evangelism, often associating them with colonialism, coercion, and intolerance.
- The Collapse of the “West-Reaches-the-Rest” Paradigm The idea that mission is a one-way movement from the Christian West to the non-Christian rest is no longer viable. Today, mission is multidirectional and multicontinental. Christianity thrives in the Majority World—Africa, Asia, and Latin America—where new missionary movements are emerging with great vitality.
- The Changing Face of Global Christianity. We are witnessing an unprecedented shift in the church’s center of gravity. No single cultural region can claim dominance. Korean, Chinese, Indian, African, and Latin American Christians are now at the forefront of global mission, with over 420,000 missionaries globally—only 12–15% of whom come from the West.
- The Emergence of a Fourth Branch of Christianity Alongside Catholicism, Protestantism, and Orthodoxy, a fourth major stream has emerged: indigenous and independent Majority World Christianity, often charismatic or Pentecostal in nature. These movements do not fit within traditional Western categories and include phenomena like “insider movements” within Hinduism or Islam.
Majority World Christianity = Refers to Christian communities in —primarily Africa, Asia, Latin America, and parts of Oceania.
* The term emphasizes demographics: the majority of the world’s Christians are no longer in the West (Europe and North America), but in these non-Western regions.
* It avoids colonial or geographic language (like “Third World”) and focuses on population and growth trends within global Christianity. - Globalization: Immigration, Urbanization, and Technology Migration, urban concentration, and digital connectivity have reshaped the missionary landscape. Cities have become global crossroads where mission is simultaneously local and international. Technology facilitates evangelism, discipleship, and networking on an unprecedented scale.
- A Deeper Ecumenism With over 38,000 denominations worldwide, the future calls for unity that transcends traditional boundaries. This ecumenism is not about abandoning doctrinal essentials, but about finding missional partnerships across confessions in a fragmented but interconnected global church.
Which Megatrends Best Describe the Current Missionary Context in Belgium? In the Belgian context, three megatrends stand out:
1. The Collapse of Christendom: Belgium exemplifies a thoroughly post-Christian society. Churches have lost cultural influence, and Christian vocabulary (e.g., sin, salvation, God) is increasingly unfamiliar. The gospel must be proclaimed anew from the cultural periphery with prophetic clarity and theological depth.
- The Rise of Postmodernism: Belgian society is shaped by relativism, secularism, and pluralism. Many churches have compromised core convictions in pursuit of social relevance. As Tennent notes, this crisis requires believers to engage culture critically rather than conform to it.
- Globalization: Belgium’s cities are ethnically and religiously diverse due to immigration. This creates both opportunities and tensions. Migrant churches often carry fresh vitality and global connections, making urban Belgium a microcosm of the global church.