(OUD) Hoofdstuk 3: Neurocognitieve stoornissen Flashcards

1
Q

Een stoornis in welke functies staat centraal bij de neurocognitieve functies?

Beschrijf deze functies?

A

Stoornissen in de ‘kennende functies’.

Het gaat om de functie van het zich bewust zijn van de omgeving en van zichzelf, het vermogen om de aandacht op iets te richten en deze vast te houden, en de functie-oriëntatie (in tijd, plaats en persoon).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is het kernsymptoom van een delirium?

A

Een gedaald bewustzijn ofwel een afgenomen besef van de omgeving.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Waardoor kan een betrokkene bij een delirium verward raken en niet weten waar hij is?

Van wat voor stoornis is aanwezig, en welk besef ontbreekt?

A

Moeilijk concentreren en snel afgeleid zijn. Meestal ook een desoriëntatie in tijd en plaats.

Er is een oordeelstoornis, en het ziektebesef ontbreekt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat voor gedachten heeft iemand bij een delirium?

Wat voor stemming heeft iemand bij een delirium?

Wat voor waarneming heeft iemand bij een delirium?

A

Er bestaan vaak
paranoïde gedachten.

Stemming is meestal angstig, radeloos of geprikkeld.

Waarneming kan gestoord zijn (hallucinaties).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

In wat voor snelheid ontwikkelt een delirium zich?

A

Kan zich snel ontwikkelen, in de loop van uren of dagen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is vaak het eerste symptoom bij een delirium?

A

Eerste symptoom is vaak slapeloosheid of rusteloosheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Welke twee typen delirium zijn er?

Licht deze toe?

A

Hyperactief en hypoactief.

Bij een hyperactief delirium is sprake van sterke agitatie en motorische onrust. Bij een hypoactief delirium is betrokkene apathisch, reageert nauwelijks op omgeving.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Hoe gedragen de twee typen delirium zich ten opzichte van elkaar?

A

De twee typen wisselen elkaar vaak af.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Waar is een delirium altijd het gevolg van?

A

Van een lichamelijke ziekte of het gebruik van geneesmiddelen of verslavende middelen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Bij wie vindt een delirium vaak plaats?

Bij welke leeftijdsgroep?

A

Vaak bij in het ziekenhuis opgenomen patiënten.

Vooral bij ouderen boven 70 jaar.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wie zijn extra gevoelig voor een delirium?

A

Mensen met kwetsbaar brein, bijv. bij dementie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Waardoor wordt een opwindingsdelirium veroorzaakt?

A

Door overmatig gebruik van alcohol en drugs. Dit is vaak door stimulerende middelen als cocaïne en speed.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Waardoor kan er een onttrekkingsdelerium optreden?

Wanneer treedt dit delirium op?

Hoe wordt dit delirium ook wel genoemd?

A

Als iemand met een alcoholverslaving zijn drankgebruik sterk vermindert of cold turkey stopt, kan er een onttrekkingsdelirium optreden (veel zweten, trillen).

Meestal rond de derde dag na het stoppen van het alcoholgebruik. Dit kan bijvoorbeeld bij aanvang van detentie voorkomen.

Dat wordt een delirium tremens genoemd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Welke oorzaak wordt bij een delirium als eerste opgespoord om te behandelen?

Waar kan dit het beste gebeuren?

A

Men zal altijd eerst de lichamelijke oorzaak van het delirium opsporen en dit behandelen.

Kan het beste in een algemeen ziekenhuis gebeuren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Hoe worden symptomen van een delirium behandeld?

Wat is voor de betrokkene bij behandeling belangrijk?

A

Symptomen worden behandeld met medicatie, vaak een antipsychoticum.

Het is belangrijk om de betrokkene mogelijkheden aan te bieden waaraan die zich kan oriënteren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Waar hangt de duur van een delirium mee samen?

Wat is de duur van een delirium?

Wat voor symptomen kunnen blijven bestaan na een ernstig delirium?

A

De duur hangt samen met de lichamelijke stoornis die eraan ten grondslag ligt.

Meestal enkele dagen
tot weken.

Cognitieve restsymptomen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wanneer spreekt men van een dementie?

Wat voor beloop heeft een dementie?

A

Men spreekt van dementie wanneer meerdere cognitieve functies zijn aangetast en het sociale en
beroepsmatige functioneren hierdoor achteruit is gegaan.

Meestal is deze achteruitgang
onomkeerbaar en is er een progressief beloop. In de beginfase blijft besef van omgeving helder.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Welke twee termen worden ook wel voor het dementiesyndroom gebruikt?

A

De termen uitgebreide en beperkte neurocognitieve stoornis.

(Bij een beperkte neurocognitieve stoornis interfereert het niet met de dagelijkse bezigheden, maar is er wel reden voor bezorgdheid en behandeling.)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat voor soort proces is dementie?

A

Een chronisch proces.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Bij dementie is er sprake van een geheugenstoornis en minstens één van de welke vier symptomen?

A

Afasie, Apraxie, Agnosie, Executieve functies (onvermogen om te plannen, te organiseren en logisch na te denken).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat is afasie in het kader van dementie?

A

Afgenomen vermogen om zich uit te drukken in gesproken of geschreven taal.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat is apraxie in het kader van dementie?

A

Gestoord vermogen om doelgerichte handelingen uit te voeren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat is agnosie in het kader van dementie?

A

Onvermogen om voorwerpen te herkennen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Waar wordt door bepaald welke cognitieve functies worden aangetast door dementie?

A

Dit wordt bepaald door de lokalisatie van de aangetaste
hersendelen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Noem vier dementiesyndromen?

A

Ziekte van Alzheimer, Vasculaire dementie, Fronto-temporale dementie, Dementie door de ziekte van Huntington.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Wat is vaak het eerste symptoom bij Alzheimer?

A

Eerste symptoom is vaak verminderde belangstelling.

27
Q

Wat voor problemen treden in een vervroegd stadium van Alzheimer op?

A

Geheugenproblemen, vooral onvermogen om nieuwe informatie op te slaan of zich
weer te herinneren.

28
Q

Wat betekent het als in een later stadium van Alzheimer retrograde optreedt?

A

Men vergeet eerst de
meest recente herinneringen en uiteindelijk leeft betrokkene steeds meer in het verleden.

29
Q

Wat wordt veroorzaakt door apraxie en agnosie bij Alzheimer?

A

Zelfstandig functioneren wordt onmogelijk. Betrokkene kan zich door geheugenproblemen niet meer oriënteren en kan bijvoorbeeld weg naar
huis niet meer vinden. In later stadium treden ook persoonlijkheidsveranderingen op.

30
Q

Wat is façadegedrag bij Alzheimer?

A

Betrokkene ontkent of verbloemt elk tekort in zijn functioneren.

31
Q

Van welk type dementie is het meeste sprake?

A

Ongeveer 70% van alle dementiegevallen is van het alzheimertype.

32
Q

Wat is preseniele dementie?

A

Als de dementie voor het 65e
levensjaar begint.

(Onduidelijk waardoor het begint, wel spelen genetisch factoren een rol.)

33
Q

Wat is vasculaire dementie?

Waar wordt het vaak door veroorzaakt?

Welke functies vallen weg?

A

Snelle uitval van hersenfuncties veroorzaakt door een doorbloedingsstoornis.

Vaak door een infarct.

Welke functies wegvallen, hangt af van waar de doorbloedingsstoornis is opgetreden.

34
Q

Waar is in voorgeschiedenis bij vasculaire dementie vaak sprake?

A

Hoge bloeddruk of suikerziekte, waardoor bloedvaten zijn aangetast.

35
Q

Wat is fronto-temporale dementie?

A

Bij dit type dementie zijn de frontale kwabben en de voorste delen van de temporale kwabben van
de hersenen aangetast.

36
Q

Waardoor kan front-temporale dementie worden veroorzaakt?

A

Deze aandoening kan door verschillende ziekteprocessen worden
veroorzaakt, deel hiervan is erfelijk.

37
Q

Wat voor gedragsveranderingen vinden plaats bij front-temporale dementie?

Waar voor gedragingen uiten deze veranderingen zich in?

En wat komt er nog meer voor?

A

Het begint met gedragsveranderingen, onvermogen om
sociale situaties in te schatten en zich adequaat te gedragen.

Uit zich in egocentrisch gedrag en het zich onaangepast gedragen in sociale situaties.

Verwaarlozen van persoonlijke verzorging. Bij sommige betrokkenen apathie, bij anderen juist ontremming.

38
Q

Wanneer begint front-temporale dementie gewoonlijk?

Hoe is het tempo in ontwikkeling?

Wat wordt veroorzaakt door dit tempo?

A

Begint vaak rond 55e
levensjaar.

Het ontwikkelt zich heel langzaam.

Daardoor kan de diagnose lang gemist worden.

39
Q

Waar gaat de ziekte van Huntington mee gepaard?

Wat treden er soms op?

A

Gaat gepaard met onwillekeurige bewegingen en gedragsveranderingen.

Soms treden er ook wanen
of hallucinaties op.

40
Q

Wat wordt door de ziekte van Huntington vooral aangetast?

A

Vooral het geheugen en vermogen tot abstract denken worden aangetast.

41
Q

Wat kunnen de onwillekeurige bewegingen bij de ziekte van Huntington voor indruk geven?

A

Onwillekeurige bewegingen nemen in de tijd toe en voor
buitenstaanders kan dit de indruk van dronkenschap wekken.

42
Q

Is de ziekte van Huntington erfelijk?

Wanneer begint het vaak?

Na hoeveel jaar treedt er sterfte op?

A

Het is erfelijk, als een ouder het heeft, heeft zijn kind 50% kans om het ook te hebben.

Het begint vaak tussen 35e
en 40e levensjaar.

Sterfte is vaak na ongeveer 15 jaar.

43
Q

Wat heeft de erfelijkheid van de ziekte van Huntington te maken met suïcide?

A

Iemand met deze ziekte heeft in vroege fase heel vaak een goed beeld van het te verwachten beloop, omdat die het ziekteverloop gezien heeft in eigen familie. Dit besef kan leiden tot een suïcide(poging).

44
Q

Wat voor stoornis ontwikkelt vaak ook bij dementie?

A

Er ontwikkeld zich vaak ook een depressieve stoornis bij dementie.

45
Q

Wat is de behandeling voor dementie?

Wat voor behandeling is er specifiek voor Alzheimer?

A

Er is geen behandeling van het oorzakelijke ziekteproces.

Bij Alzheimer zijn geneesmiddelen die de
progressie tegen moeten gaan. Maar het effect van de middelen is zeer beperkt.

46
Q

Wanneer spreekt men van een amnestische stoornis?

A

Dit is een geheugenstoornis zonder een aantasting van andere cognitieve functies.

47
Q

Waar kan een amnestische stoornis door worden veroorzaakt?

A

Door een neurologische
aandoening of door middelengebruik.

48
Q

Wat is het Korsakovsyndroom in het kader van de amnestische stoornis?

Tot wat voor onvermogen leidt het?

A

Meest voorkomende oorzaak van een amnestisch syndroom is chronisch alcoholgebruik waardoor
een vitamine B1-tekort ontstaat.

Er bestaat een onvermogen tot leren van nieuwe informatie.

49
Q

Wat is confabulatie bij het Korsakovsyndroom?

A

Door de kortetermijngeheugenstoornis bestaat er een desoriëntatie in tijd en
plaats, de betrokkene is zich vaak niet bewust van de geheugenstoornis. Daardoor is er vaak sprake van confabulatie: het verzinnen van verhalen zodat je antwoord kan geven op een
vraag.

50
Q

Wanneer spreekt men van Wernicke-Korsakov bij het Korsakovsyndroom?

A

Wanneer er ook neurologische symptomen als coördinatiestoornissen en verwardheid optreed.

51
Q

Hoe wordt het Korsakovsyndroom behandeld?

A

De behandeling is het geven van vitamine B1-injecties. Het geheugen wordt ondersteund door het
leren werken met een agenda en om een gestructureerd levenspatroon aan te houden.

52
Q

Is er herstel mogelijk bij het Korsakovsyndroom?

Wat voor stoornis blijft er wel vaak bestaan?

A

De geheugenstoornis kan zich soms (gedeeltelijk) herstellen na het toedienen van de vitamine B1-injecties.

Een kortetermijngeheugenstoornis.

53
Q

Hoe is bij traumatisch hersenletsel het letsel ontstaan?

A

Hier is het letsel ontstaan door een oorzaak buiten het lichaam, bijvoorbeeld door een val, verkeersongeluk of mishandeling.

54
Q

Wat is de medische term van traumatisch hersenletsel?

A

Contusio cerebri, letterlijk een kneuzing van de hersenen.

55
Q

Wat is posttraumatische amnesie bij traumatisch hersenletsel?

A

Direct na de beschadiging van de hersenen is er bewusteloosheid. Daarna verwardheid en de
betrokkene kan geen nieuwe informatie onthouden. Dat is posttraumatische amnesie.

56
Q

Wat zijn veelvoorkomende klachten bij traumatisch hersenletsel?

Hoe verschillen de klachten per persoon?

A

Veelvoorkomende klachten zijn overgevoeligheid voor geluid, licht en drukte, en
concentratieproblemen.

De klachten verschillen sterk per persoon. De aard en ernst van de klachten hangen af van het letsel,
maar ook van de leeftijd en welke delen van de hersenen zijn aangetast.

57
Q

Bij de beschadiging van de voorste hersenkwabben kan het leiden tot twee clusters van symptomen, welke?

Van wat voor syndroom is hier sprake?

A

Het eerste cluster bestaat uit het tekortschieten van de regulering van het gedrag met het optreden van
impulsiviteit en agressie. Tweede cluster omvat afwezig zijn van vermogen tot empathie en een
stoornis in oordeelsvermogen.

Er is dan sprake van een frontaal syndroom.

58
Q

Waarom is het voor een adequate diagnostiek van een delirium vereist het beeld gedurende enige tijd te volgen en informatie van derden hierbij te betrekken?

A

Een delirium heeft een wisselend beloop waarbij er vooral overdag minder tot vrijwel geen symptomen aanwezig kunnen zijn.

59
Q

Waarom is er sprake van wilsonbekwaamheid bij het voorgestelde behandelbeleid van een delirium?

A

Iemand met een delirium kan overgaan tot agressie door verwardheid en paranoïde belevingen.
Soms moet hij vastgebonden worden in zijn bed of stoel om te voorkomen dat hij zichzelf of anderen
beschadigt. Hij zal dit niet kunnen begrijpen, er is wilsonbekwaamheid wat betreft het voorgestelde
behandelbeleid.

60
Q

Waarom is er sprake van wilsonbekwaamheid bij dementie?

A

Een dementie zorgt voor ernstige cognitieve stoornissen waardoor de betrokkene aangeboden
informatie niet meer begrijpt, geen zicht heeft op de eigen situatie, het logische redeneren afneemt
en de betrokkene gevolgen van een beslissing niet goed meer kan overzien. Daardoor is de betrokkene wilsonbekwaam.

61
Q

Wat kan er op oudere leeftijd voorafgaan aan het ontwikkelen van een dementiesyndroom?

A

Een depressieve stoornis.

62
Q

Wanneer een betrokkene pas na zijn 40e jaar voor het eerst delictgedrag vertoont, vooral wanneer ontremmingen van gedrag op voorgrond staan, dient eerst?

A

Een lichamelijke oorzaak voor dit gedrag uitdrukkelijk te worden onderzocht (mogelijke oorzaak kan frontotemporale
dementie zijn).

63
Q

Wanneer iemand de strafvervolging na het plegen van een delict niet begrijpt is dat reden tot?

A

Het strafproces te schorsen of beëindigen.

64
Q

De kans op wat voor soort gedrag wordt door vrijwel alle neurocognitieve stoornissen verhoogd?

A

Op agressief gedrag. Terwijl de betrokkene de informatie die hem geboden wordt minder goed kan begrijpen. Dit heeft invloed op
het strafproces.