overig Flashcards

(101 cards)

1
Q

epifysairschijf

A

groeischijf, gemaakt van chondrocyten; deel van bot waarin cellen kunnen blijven delen en zo het bot kan groeien

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

synoviaal gewricht

A

gewricht tussen botten met een laagje kraakbeen en met synoviaal vocht ertussen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

cartilagien gewricht

A

gewricht met alleen kraakbeen ertussen (groeischijven, discus vertebralis)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

fibrotisch gewricht (syndesmose)

A

gewricht met fibrotisch weefsel ertussen (bij onderarm en onderbeen, etc)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

meniscus

A

ontstaat pas wanneer er krachten op de knie uitgeoefend gaan worden (als kind gaat staan/lopen); mesenchymale cellen worden dan gecromprimeerd tot kraakbeen onder de condylen van het femur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

uncovertebrale gewrichten

A

gewrichten tussen ruggewervels, voor stabiliteit van de wervelkolom; deze gewrichten zijn een soort ingescheurd in de botten doordat de wervels iets meer in elkaar zakken door zwaartekracht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

bursa

A

ontstaat wanneer een spier/pees strak over een bot gespannen staat, vormt net zoals een blaar een kussentje met vocht ertussen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

aponeurose

A

bindweefselstructuur die de krachten van spieren kan verspreiden en kan begeleiden naar andere structuren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

corticaal bot

A

heeft laminae, compact bot, zorgt voor stevigheid, meestal aan de buitenkant van een bot

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

spongieus bot

A

meer sponsachtig in het midden van een bot, lichte dichtheid, poreus, is flexibeler

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

anisotroop

A

heeft meer of minder kracht in verschillende richtingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

spanning op een bot (formule)

A

F/A (kracht gedeeld door oppervlakte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

rek van een bot (formule)

A

dl/l (relatief verschil in lengte)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

hill-sachs laesie

A

indeuking op de afgebroken humeruskop posterieur als gevolg van een anterieure luxatie van de schouder (bewijs van deze luxatie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

bankart laesie

A

indeuking anterieur op de hals/lengte van de humerus en/of laesie in het labrum tgv een anterieure luxatie van de schouder

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

reversed hill-sachs laesie

A

schade aan de anterieure kant van de humeruskop tgv een posterieure schouderluxatie (4%)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

typen ecm vezels

A
  • collageen -> sterkte, stijfheid
  • elastisch -> rekbaarheid
  • reticulair -> volume/vorm
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

platgewricht

A

heel geschikt voor compressieve krachten, wel maar in 1 axis want dwarskrachten en afschuiving niet
- weinig draaibaar
- voor grote buigende momenten
bijv in de voet, wervelkolom, de sacro-iliacale gewrichten, etc

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

bolgewricht

A

geschikter voor grote dwarskrachten, neit echt voor buigend momentum, zeer draaibaar
bijv. heup. schouderw

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

welke krachten werken er binnen ons lichaam?

A
  • compressiekracht
  • trekkracht
  • afschuifkracht
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

flebolieten

A

verkalkingen in kleine bloedvaten, zichtbaar op röntgen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

voordeel CT over röntgenfoto

A

je kunt dwarsdoorsnedes maken en zo ook 3D-reconstructies, zo worden fracturen minder snel gemist

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

nadeel CT over röntgenfoto

A

veel meer stralingsbelasting (minstens 80-100x zoveel) + CT duurt veel langer om te maken (bewegingsartefacten) en is minder beschikbaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

CT artrhografie

A

contrast injecteren in het gewricht en dan CT maken (vaker wordt een MRI hiervoor gebruikt omdat je dan niet hoeft te prikken)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
dual energy CT
CT die 2 spectra aan fotonen gebruikt: er wordt 2x bestraald met 2 verschillende energieniveaus -> daardoor verschillen in contrast in weke delen beter zichtbaar - bijv voor detectie van jicht - reductie van metaalartefacten - detectie beenmergoedeem
26
sportman's hernia
scheurtje van een adductor die aangehecht aan het os pubis zit -> klachten die lijken op liesbreuk maar eigenlijk dus niet echt een hernia
27
enchondroom
goedaardige beenmergtumor
28
wat kun je niet goed zien op een MRI?
verkalkingen (in bijv pezen)
29
wat is goed te zien op een echo?
oppervlakkige weke delen en spieren, pezen, ligamenten gewrichtsvocht goed voor dynamisch onderzoek zicht voor nemen punctie
30
complicaties contrastmiddelen
- extravasatie van het contrast -> ophoping en inflammatie in bijv spiercompartimenten - hierdoor soms zelfs necrose van spieren/weke delen - allergische reactie - nefrotoxiciteit -> soms nierfalen of fibrose in weke delen (vooral vroeger)
31
jicht
artritis urica: ontstekingsreacties tegen uraatkristallen
32
stadia van jicht
- asymptomatische hyperuricaemie (nog geen jicht) - acute jicht (meestal mono-articulair) - chronische jicht (meestal polyarticulair)
33
ontstaan jicht
uitscheidingssysteem van uraat (80% nieren, 20% darmen) werkt niet of te veel aanvoer uraat door omzetting uit nucleotide turnover -> hyperuricemie -> vorming uraatcristallen in gewrichten en coronairen of hyperuricosurie -> vorming urinezuurstenen
34
waarom zo'n heftige ontsteking door urinezuurkristallen?
- urinezuurkristallen zetten complementsysteem in gang - kristallen worden gefagocyteerd, maar in de cel kan de fagocyt er eigenlijk niks mee - fagocyt valt uit elkaar -> allerlei ontstekingsmediatoren komen vrij -> inflammatie en weefseldestructie (IL-1)
35
rasburicase
uraatoxidase, middel dat urinezuur afbreekt; geven bij snelle stijging van uraat - maar het product, allantoine is wel heel immunogeen dus gelijk heftige immuunreactie
36
acute jichtaanval kliniek
- bijna altijd monoarticulair, vaakst MTP-1; daarna ook wreef, enkels, knieeën, polsen, elleboog - grote rode zwelling bij gewricht - koorts - leukocytose, hoog crp en bse - serum urinezuur soms verlaagd
37
topheuze jicht
voor langere tijd veel urinezuur -> harde kristallen ontstaan rond gewrichten -> zorgen ook voor erosies van gewricht/bot (punched out lesions)
38
diagnostiek jicht
- aantonen van uraatkristallen in gewricht/tophus - serum urinezuur - röntgenonderzoek
39
oorzaken verminderde secretie urinezuur
- nierinsuff - idiopathisch - medicatie - alcoholabusus - hypothyreoidie - hyperparathyreoidie - acidose
40
oorzaken verhoogde productie urinezuur
- aangeboren enzymdefect - behandeling van myeloproliferatieve maligniteiten - purinerijk dieet - alcoholabusus - idiopathisch
41
behandelen acute jichtaanval
- rust - koelen - NSAIDs - colchicine - corticosteroiden intra-articulair/oraal
42
urinezuurverlagende therapie
jichtaanvallen voorkomen - xanthine-oxidaseremmers; allopurinol, febuxostat zijn keuze 1: - remmen productie van urinezuur - niet bij overgevoeligheid voor het middel of tijdens een acute jichtaanval + heeft interacties met een aantal medicijnen
43
wanneer urinezuurverlagende therapie inzetten?
- 3+ jichtaanvallen per jaar - tophi - erosieve schade
44
benzbomaron
ook urinezuurverlagende therapie, maar berust op de uitscheiding verhogen ipv productie verlagen - geven als allopurinol niet verdragen wordt of niet werkzaam is - ook niet bij uraatstenen, slechte nierfunctie, tijdens acute jichtaanval
45
pseudojicht
CPPD: acute artritis op basis van calcium-pyrofosfaatkristallen - bij oudere vrouwen - vaak na pre-existente artrose/chondrocalcinose - uitgelokt door lichamelijke stress op gewricht
46
chondrocalcinose
neergeslagen calcium-pyrofosfaatkristallen in of op intra-articulair kraakbeen (verschijnsel van CPPD)
47
CPPD kliniek
- meestal mono-articulair - klinisch acute artritis, niet te onderscheiden van jicht: - rood gezwollen gewricht, pijn - koorts - vaak knie, elleboog, pols, schouder
48
CPPD diagnostiek
- klinisch beeld - aantonen calciumpyrofosfaat kristallen in het gewricht - röntgenonderzoek, chondrocalcinose aantonen
49
behandelen CPPD
- rust - koelen - NSAIDs - prednison - colchicine - injectie met steroïden asymptomatisch niet behandelen
50
nociceptieve pijn mechanisme
- ontstekingsmediatoren -> nociceptoren geactiveerd -> alfa en delta vezels van zenuwen geven pijnsignaal door -> sensitizatie door pijn
51
alfa-delta vezels
gemyeliniseerde sensore zenuwvezels met kleine diameter - geven directe, scherpe, prikkende pijn door snellere signaaltransductie
52
c-vezels
ongemyeliniseerde sensore zenuwvezels met kleine diameter - geven diepere, doffere pijn door langzamere signaaltransductie
53
pijnstilling behandeltrap
- 1a: paracetamol - 1b: NSAID - 1c: paracetamol + NSAID - 2: overstappen op/toevoegen zwakwerkend opioide - 3: overstappen op/toevoegen sterkwerked opioide - 4: IV/cutane toediening opioide
54
pijnbestrijding artrose
paracetamol
55
pijnbestrijding artritis
NSAID's
56
pijnbestrijding fibromyalgie
gedragstherapie of neurotransmitterblokkers
57
fibromyalgie
chronische pijn/tendynomyalgene pijn - extra sensitizatie voor pijn moeilijk oorzaak te duiden, niks lichamelijks te vinden valt onder somatisch onbegrepen lichamelijke klachten (bijv ook IBS, etc)
58
bijkomende klachten fibromyalgie
- depressie - allergische reactie - verlaagd libido en nog veel meer van dit soort klachten
59
diagnose fibromyalgie
- vooral goed uitsluiten andere oorzaken (AO, lab) - intensiteit, uitgebreidheid pijn - aard pijn? (inflammatoir degeneratief) - functionele beperkingen
60
typen locoregionale anesthesie
- neuraxiaal - plexus (brachialis of lumbalis) - zenuw geïsoleerd - infiltratie (spuit) - huid (zalf/spray)
61
doelen anesthesie
- patient onbewust van en onresponsief op pijnvolle situatie maken - moet werken op het CZS
62
moderne dampanesthetica
gehalogeneerde fluorkoolwaterstoffen -> desfluraan en sevofluraan niet brandbaar, wel narcotisch effect van een ether
63
MAC
minimale alveolaire concentratie -> maat voor potentie anestheticum - concentratie gas in de long nodig om in 50% van patiënten een beweging in respons op chirurgische pijn te voorkomen - 1,3 MAC -> 95% van pt beweegt niet meer - in praktijk gebruiken we vaak 0,6-0,7 MAC want we gebruiken dampen icm andere verdovende middelen iv
64
meyer-overton correlatie
- hoe lipofieler het anestheticum is, hoe lager de MAC hoeft te zijn (dus potentiëler middel) - lipofiele stoffen kunnen beter de bloed-hersen barriere passeren - wel een beetje achterhaald want gaat niet op voor isomeren
65
anesthesie effect op ionkanalen
in synapsen: of versterken van inhiberende signalen, of verminderen exciterende signalen -> stimuleren GABA en glycine receptor -> remmen NMDA en nACh receptor per verschillende anestheticum verschillende effecten
66
is het goed voor de hersenen om onder narcose te gaan of niet?
- hebben beide neurotoxische maar ook neuroprotectieve effecten - vooral voor kinderen is veel inhibitie schadelijk, dus spaarzaam zijn met narcose bij kinderen - icm ischemie en reperfusie is het neuroprotectief, bij dit proces komen namelijk veel radicalen vrij en anesthetica kunnen het zenuwstelsel hiervan een beetje beschermen
67
effect anesthesie op cardiovasculair systeem
- BD omlaag, aan de hand hiervan ook monitoren of er iets meer toegediend moet worden - soms tachycardie
68
farmacokinetiek dampanesthetica
- dampanestheticum: longen zijn de enige weg waarmee ze het lichaam binnenkomen en ook weer verlaten, want wordt niet (relevant) gemetaboliseerd in het bloed (steeds opnieuw in en uitademen) - snelheid waarmee het middel werkt is oiv: vet- en wateroplosbaarheid, alveolaire ventilatie, cardiac output
69
bloed:gas partitiecoefficient
- hoe goed een ingeademd anestheticum oplost in bloed - hoe lager, hoe sneller het middel werkt, want het moet niet te lang in het bloed opgelost blijven en juist naar de hersenen gaan
70
olie:gas partitiecoefficient
- oplosbaarheid in vet - hoe hoger, hoe langer de hersteltijd na anesthesie, want verlaat hersenen moeilijker
71
intraveneuze anesthetica veelgebruikt
- propofol - dexmedetomidine - soms midazolam (kortwerkend)
72
propofol goed hypnoticum?
- ja, want erg lipofiel dus komt goed in hersenen - maar wel aangepast want van zichzelf is het eigenlijk té lipofiel (met soja-olie en eigeel (kippeneiwit allergie opletten)
73
lokale anesthetica
- lokale gevoelloosheid (niet alleen pijn, maar ook tast, temperatuur, druk, etc) - werking: remmen Na+ instroom in zenuwcellen vanaf de binnenkant
74
typen lokale anesthetica
- esters: ambifiele moleculen (tetracaine, benzocaine) - amiden: minder vaak overgevoeligheid (hebben altijd 2 i's in de naam, lidocaine, ropivacaine, etc.)
75
systemische reactie lokale anesthesie
- verdoofde tong, verward, licht in hoofd, tinnitus, insulten, hartstilstand - als in bloedbaan terecht gekomen ipv zenuwstelsel
76
toxische bovengrens anestheticum
- alleen relevant bij lokale anesthetica - maximale dosis voor voorkomen systemische toxiciteit - icm adrenaline is deze grens iets hoger lidocaine: 4 mg/kg, met adrenaline 7 mg/kg
77
narcosedriehok
slaapmiddel - pijnstilling - spierverslapping
78
risicomanagement vóór operatie
- preoperatieve evaluatie: alles gevraagd van de patiënt? - kan het nog veiliger? - evt contra-indicaties voor de operatie -> niet doen (tenzij de operatie echt noodzakelijk is) - prehabilitatie: vóór operatie levensstijl verbeteren, dieet, beweging (om beter uit de operatie te komen dan je ervoor was) - kiezen type anesthesie: welke is geschikt, gewenst en verhouding risk-benefit - informed consent verkrijgen, begrijpt de pt het volledig?
79
premedicatie voor operatie onder narcose
sedatie/amnesie/analgesie: wordt nu niet meer echt gedaan, zorgt slechts dat iemand rustiger de ok op gaat maar uitstel van executie, ze worden dan juist na de operatie extra angstig
80
welke medicatie vooraf aan een operatie stoppen of juist door laten gaan?
- doorgaan: beta-blokkers, anti-epileptica, longmedicatie - stoppen: antistolling, orale antidiabetica, ACE-remmers (te lage bloeddruk), psychiatrische medicatie (evt wisselwerking anesthetica) let op: anticonceptiva werken minder oiv stressrespons van operatie
81
standaard anesthesie cocktail
- premedicatie (liever niet): midazolam 15 mg - slaap: propofol 160mg - pijnstilling: fentanyl 300 microgram/esketamine 50mg - spierverslapping: rocuronium 60mg - onderhoud: TIVA of damp - pijnstilling eind operatie: pcm, ropivacaine, morfine blijven titreren, doseren obv effect (voorzichtig zijn met extra geven)
82
zorg anesthesie tijdens operatie
- bewaking en evt ondersteuning alle vitale functies -> hiermee behouden homeostase ECG, sat, BD, temp bij alle anesthesie bij beademde pt ook nog CO2 en bij verslapte patienten ook relaxometrie (mate van verslapping) - vochtbeleid obv bloed- en urineverlies en deficieten - dan water, cristalloid (zout), colloid (eiwit) en bloed/bloedproducten toedienen - anticiperen op een interventie bij problemen (allergie, embolie, bloeding, reanimatie, etc) - bij wakkere pt: communiceren - en natuurlijk communicatie met het team
83
anesthesie zorg bij wakker worden
- stoppen toediening, soms gaat pt vanzelf weer ademen en wordt wakker - reden dat pt niet/anders wakker wordt? vitale functie oorzaak aanpakken - of antagoneren met andere middelen
84
zorg na operatie
- pijnbestrijding (pcm, NSAID's, opiaten, esketamine, LRA maar elk heeft zn bijwerkingen) - anti-misselijkheid (granisetron, dexamethason, DHB zijn 3 die vaak samen gebruikt worden) - voedingsbeleid: rustig opbouwen, letten op verstikkingsgevaar na verslapping - bewaken en ondersteunen vitale functies - postoperatieve visites, vragen aan pt - ERAS
85
ontslagcriteria na operatie
aldrete score, obv: - kan pt weer alle ledematen bewegen - kan diep ademen en vrij hoesten - BD minder dan 20 mmHg afwijkend van preoperatief - volledig alert - saturatie boven 92% moet alles voldoende hebben (2pt) of maximaal 1tje iets verminderd (1pt), dus 9 pt of meer en dan ontslag
86
ERAS
early recovery after surgery: pt snel aanmoedigen om weer alles te doen na operatie - snel weer laten eten, bijna uit bed jagen, gelijk maagsonde verwijderen, etc blijkt veel snellere herstel resultaten te geven dan rustig aan doen - inmiddels zijn principes hiervan de standaard -> verlaagde zorgdruk - dus goed activeren pt om snel weer terug te gaan naar normaal
87
kerntaken sportarts
- blessureconsulten - (preventief) sportmedisch onderzoek - teambegeleiding
88
basis sportmedisch onderzoek
- anamnese, standaard LO - longfunctie - rust ECG (screenen cvd, kan wel variabel zijn) - evt aanvullende testen - sportmedische verklaring
89
seattle criteria
- criteria voor gezond hart bij rust-ECG, kunnen namelijk nog wel wat variëren gebaseerd op je activiteitsniveau - dingen die afwijkend zijn bij de gemiddelde mens, maar niet bij sporters, en dingen die wel bij iedereen afwijkend zijn
90
benauwdheidsklachten bij sporters
- inspanningsastma: piepen, moeilijk uitademen, tijdens insp of erna, uitgelokt door kou, allergie, droge lucht - inspanningsgeïnduceerde laryngeale obstructie: pepen, moeite inademen, tijdens inspanning en progressief gedurende, geen uitlokkende factoren diagnose stellen met inspanningstest, astma diagnosticeren met verbetering bij salbutamol + longfunctietest
91
teambegeleiding sportarts
- huisartsgeneeskundige porblematiek van het team - doping-gerelateerde vraagstukken - prestatiebevordering - voedingsadviezen - communicatie tussen coach en speler en fysio - communicatie met media
92
belasting meten
- subjectief, score - hartslag - bepaalde afstand/inspanning
93
risico overbelasting bepalen
- verandering in de acute to chronic workload ratio meten verhouding tussen het totaal van de acute workload (workload van 1 trainingsmoment) en het gemiddelde van de chronic workload (gem van een aantal trainingsmomenten over langere tijd) verhouding 1,5 en hoger is meer risico blessure verhouding tussen 0,8 en 1,5 is sweet spot, minste kans blessures en meest progressie
94
overbelasting voorkomen?
- goede educatie - belasting goed managen - oefentherapie om bijv bepaalde spieren te versterken
95
peesblessures
- 50-60% van de sportblessures - welke pees verschilt vaak per sport
96
tendinopathie diagnose
- obv lokale pijn die samenhangt met belasting - lokale zwelling - palpatiepijn evt AO beeldvorming: echo -> bij ontstoken pees oedeem in het weefsel waardoor collagene vezels niet meer geordend liggen en ontstekingscellen
97
peesruptuur
- inzakking op de plek van de pees zelf, zwelling op de plek waar de pees heen schiet
98
achillespeesruptuur testen
knijpen in kuit, gezond been zou iets plantairflexie vertonen maar bij ruptuur is de kuit niet meer verbonden met de voet dus doet niks
99
acute hamstringblessure
graad 1-2: micro- of niet helemaal door scheur trias aanspanpijn, rekpijn, drukpijn hamstrings
100
hamstringblessure behandelen: operatie of niet?
- conservatief voordelen: directe revalidatie, weinig complicaties, functie en pijnherstel evenveel als operatie, wel minder kracht krijg je terug - operatie: kracht verbetert meer, pt meer tevreden, hoger complicatierisico en niet meer functie en pijnherstel
101