P72 Flashcards
(71 cards)
1
Q
Een verkoudheid oplopen, kou vatten
A
Attraper un rhume
2
Q
Het warm hebben
A
Avoir chaud
3
Q
Het koud hebben
A
Avoir froid
4
Q
Morgen
A
Demain
5
Q
Gisteren
A
Hier
6
Q
Dinsdag
A
Mardi
7
Q
Maandag
A
Lundi
8
Q
Vrijdag
A
Vendredi
9
Q
Donderdag
A
Jeudi
10
Q
Woensdag
A
Mercredi
11
Q
Zaterdag
A
Samedi
12
Q
Zondag
A
Dimanche
13
Q
Koorts hebben
A
Avoir de la fièvre
14
Q
Zich misselijk voelen
A
Avoir des nausées
15
Q
Duizelig zijn
A
Avoir des vertiges
16
Q
Griep hebben
A
Avoir la grippe
17
Q
Zich draaierig voelen
A
Avoir la tête qui tourne
18
Q
Een gebroken arm hebben
A
Avoir le bras cassé
19
Q
Een verstopte neus hebben
A
Avoir le nez bouché
20
Q
Een loopneus hebben
A
Avoir le nez qui coule
21
Q
Er slecht uitzien
A
Avoir mauvaise mine
22
Q
Zich verwonden
A
Se blesser
23
Q
Pijn doen
A
Faire mal
24
Q
Zich krabben
A
Se gratter
25
Voorschrijven
Prescrire
26
Bloeden
Saigner
27
Zich verbranden
Se brûler
28
Zijn arm breken
Se casser le bras
29
Zich snijden in
Se couper à
30
Zich pijn doen aan
Se faire mal à
31
(Zijn enkel) verstuiken
Se fouler (la cheville)
32
Zich slecht voelen
Se sentir mal
33
Flauwvallen
S’évanouir
34
Vallen
Tomber
35
Ziek worden
Tomber malade
36
Hoesten
Tousser
37
Braken, overgeven
Vomir
38
De ziekenwagen
L’ambulance
39
Het ziekenhuis
La clinique
40
De tandarts
Le/ la dentiste
41
Het ziekenhuis
L’hôpital
42
De ziekenboeg
L’infirmerie
43
De dokter
Le docteur
44
De verpleger
L’infirmier
45
De verpleegster
L’infirmière
46
De kinesist(e)
Le/la kiné (sithérapeute)
47
De dokter, de arts
Le médecin
48
De apotheek
La pharmacie
49
Helpen
Aider
50
Roepen, opbellen
Appeler
51
Een dokter raadplegen
Consulter un médecin
52
Een wonde ontsmetten
Désinfecter une plaie
53
Onderzoeken
Examiner
54
In bed blijven
Garder le lit
55
Genezen
Guérir
56
Röntgenfoto’s laten maken
Passer des radios
57
(Uit) rusten
Se reposer
58
Zich goed voelen
Se sentir bien
59
Zich goed verzorgen
Se soigner
60
Inenten
Vacciner
61
Kloppen van het hart
Battre
62
Drinken
Boire
63
Bewegen
Bouger
64
Lopen, rennen
Courir
65
Slapen
Dormir
66
Stappen
Marcher
67
Eten
Manger
68
Plooien
Plier
69
Ademen
Respirer
70
Tanden poetsen
Se brosser les dents
71
Zijn haar kammen
Se peigner (les cheveux)