parate kennis Flashcards

(48 cards)

1
Q

zuivere stof

A

1 stof, gekenmerkt door fysische constanten zoals kooktemperatuur, massadichtheid,…

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

mengsel

A

bestaat uit meerdere zuivere stoffen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

enkelvoudige stof

A

stof die opgebouwd is uit 1 atoomsoort

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

samengestelde stof

A

stof die opgebouwd is uit meerdere atoomsoorten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

atoom

A

of element: het kleinste deeltje waaruit een stof is opgebouwd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

een atoom bestaat uit: (2x 3dingen)

A

-een kleine, massieve, positieve kern (protonen en neutronen)
-een grote, ijle, negatieve elektronenmantel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

valentie elektronen

A

elektronen op de buitenste schil

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

edelgasconfiguratie

A

octetstructuur
8 elektronen op de buitenste schil

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

molecule

A

een groepering van covalent gebonden atomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

index

A

aantal keer dat een atoom voorkomt in een molecule

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

coëfficiënt

A

geeft het aantal moleculen of atomen weer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

diatomische moleculen

A

moleculen die slechts uit 2 atomen bestaan zoals H2, O2, Cl2

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

elektrolyt

A

Samengestelde stoffen die in gesmolten toestand en/of opgelost in water en beweegelijke ionen vormen. Ze geleiden elektrische stroom.
vb zuren, hydroxiden en zouten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

OH-

A

hydroxide

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

NH4+

A

ammonium

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

HCl

A

zouzuur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

HNO3

A

salpeterzuur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

NH3

A

ammoniak

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

H2SO4

A

zwavelzuur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

H2O

21
Q

CH4

22
Q

groep

A

elementen behoren tot dezelfde groep als ze evenveel valentielektronen hebben

23
Q

periode

A

elementen met evenveel gevulde schillen zitten in dezelfde periode

24
Q

elektron negatieve waarde/ EN waarde

A

Geeft aan hoe sterk een element de neiging heeft om elektronen naar zich toe te trekken. Hoe groter de EN-waarde van een atoom, hoe meer het atoom de elektronen in een binding naar zich toe trekt.

25
ionverbinding
verbinding tussen positieve en negatieve ionen metaal(+) en een niet Metaal(-) EN> of gelijk aan 1,6
26
atoomverbinding
verbinding tussen niet-metalen EN< 1,6
27
polaire verbindingen
verbindingen waaraan we een positieve en een negatieve pool kunnen onderscheiden bv. water, zure, zouten, hydroxiden
28
apolaire verbindingen
verbindingen waaraan we geen positieve en een negatieve pool kunnen onderscheiden bv. olie, ether
29
atoommassa-eenheid
massa van 1 proton of 1 neutron 1,67 . 10^27 kg
30
molaire massa M
massa van 1 mol deeltje zie pse in g/mol
31
hoeveelheid stof n
1mol= 6,02 . 10^23 deeltjes (uitgedrukt in mol) c=n/V
32
n.o.
normomstandigheden p: 1013 hPa T: 273 K
33
exo-energetische reactie
reactie waarbij energie vrijkomt
34
endo-energetische reactie
reactie waarbij energie nodig is om de reactie te laten verlopen
35
exotherme reactie
reactie waarbij warme vrijkomt
36
endotherme reactie
reactie waarbij warmte nodig is om de reactie te laten verlopen
37
neutralisatiereactie
een reactie tussen zuur en een base met vorming van een zout en water
38
neerslagreactie
een reactie tussen stoffen waarbij een onoplosbare stof wordt gevormd
39
gasvormingsreactie
een reactie tussen 2 stoffen waarbij een gasvormige stof ontstaat
40
wet van Lavoisier
= de wet van behoud van massa bij een chemische reactie in een gesloten ruimte, blijft de totale massa gelijk
41
substitusie
een reactie waarbij een atoom(groep) wordt vervangen door een andere atoom(groep) vb. AB+CD --> AD+CB
42
pH
een maat voor de zuurtegraad van een waterige oplossing
43
pH-schaal
waarden varieren van 0-14 zuur: 0-7 neutraal: 7 basisch: 7-14
44
neutrale oplossing
er zijn evenveel H+ ionen als OH- ionen
45
basische oplossing-
weinig H+ ionen en veel OH- ionen
46
zure oplossing
veel H+ ionen en weinig OH- ionen
47
OG van een enkelvoudige stof=
=0
48